Maximiliaan was de zoon van Floris van Egmond en Margaretha van Bergen, die in 1500 in het huwelijk traden. Waar en wanneer hij werd geboren is onbekend, al zou als geboorteplaats kunnen worden gedacht aan de vestingstad Grave. De van Egmonds hadden een band met deze stad. Ze hebben daar gewoond en enige leden van het geslacht zijn daar geboren en begraven.

Van zijn jeugd en jongelingsjaren is niets bekend. M.i. mag worden aangenomen dat hij in zijn jonge jaren veel aan het hof van de keizer verkeerde en daar zijn opleiding tot o.a. het militaire handwerk ontving.

We horen voor het eerst van Maximiliaan als Karel V hem tot maarschalk benoemt en hem in 1527 aanstelt tot één van zijn vertegenwoordigers bij de onderhandelingen met de bisschop van Utrecht, die de overdracht van de wereldlijke macht van die bisschop aan Karel V betroffen. De keizer had kennelijk hoge waardering voor de wijze waarop Maximiliaan zijn taken vervulde, want in 1531 verhief deze hem tot ridder van het Gulden Vlies. In 1536 schonk Maximiliaan aan de stad Grave een zilveren keteltje dat in zijn bezit was gekomen toen hij in Afrika tegen de “ongelovigen” streed.

We treffen hem weer aan op een slagveld in Nieuw Frankrijk in 1537. In 1540 werd hij benoemd tot kapitein-generaal van de Nederlanden alsmede tot stadhouder van Friesland, Overijssel, Groningen en Groningerland. Van deze taken heeft hij zich op zeer kundige wijze gekweten. Hij bracht vrede en voorspoed, vooral in Friesland, waar hij zeer bemind was.

Een nieuwe ongedachte gebeurtenis in het leven van Maximiliaan van Egmond blijkt uit en brief van Gislaen Zeghers van 23 februari 1544. Daarin berichtte hij Maximiliaan dat hem binnenkort, na veel gedane moeite, het geld dat afkomstig was van de goedren die zeelui, in dienst van Maximiliaan, op zee hadden buit gemaakt, ter hand zou worden gesteld. Dat geld berustte nog bij de schout en die van de wet in Amsterdam. Daaronder waren veel kooplieden die tegenwerkten, daar zij de vreemde kooplui gunstig gezind waren.

De vraag kan worden gesteld of Maximiliaan zich met schepen en bemanning aan zeeroverij schuldig maakte. Onder die noemer zal het vergaren van buit niet kunnen worden gebracht, want dan was het niet mogelijk geweest de buit in Amsterdam te verkopen, gelet op de bezwaren die de amsterdamse kooplieden nu al hadden. Wellicht is de verklaring dat Maximiliaan, evenals zijn vader, tot admiraal was benoemd en in die functie toezicht liet houden op de vaarroutes, en eventueel vijandelijk geachte schepen liet enteren en tot buit verklaren. Naar gewoonte van die tijd was de buit voor Maximiliaan in wiens dienst één en ander geschiedde.

Nog eenmaal zou Maximiliaan schitteren tijdens de veldtocht in 1546 tegen het Smalkaldisch Verbond. Aan het hoofd van een leger van 15.000 man trok hij de Rijn over en wist zich met zijn leger een weg te banen tot aan Ingolstadt. Op de terugweg veroverde hij Darmstadt en Frankfurt. Deze veldtocht bracht hem zeer veel roem. Karel V beloonde hem o.a. met het graafschap Tecklenburg.

Niet alleen zijn veldtochten en het stadhouderschap vroegen zijn aandacht. Toen zijn vader in 1539 overleed erfde Maximiliaan diens bezittingen, dus ook de graafschappen Leerdam en Buren. Karel V bood hem aan, de graafschappen tot hertogdom te verheffen. Maximiliaan weigerde dat aanbod, en moet daarbij gezegd hebben, liever een rijke graaf dan een arme hertog te zijn.

Kort na de aanvaarding van de erfenis vroeg Maximiliaan aan het Leenhof van Holland verheffing van het leen Leerdam. De Rekenkamer maakte tegen deze verheffing bezwaar. Maximiliaan protesteerde op 16 juli 1540 bij het Leenhof tegen deze weigering, maar de Rekenkamer volhardde in haar bezwaar. Hij kreeg dus geen verlij; niettemin bleef hij in het bezit van het graafschap Leerdam.
De volgende moeilijkheid deed zich voor toen Roermond van leerdamse burgers, bij het passeren van de tol, geld eiste. Er waren, ook op andere plaatsen, al meer moeilijkheden over deze kwestie ontstaan. Deze keer werd het een grote rel. Leerdam beriep zich op de tolvrijheid in Gelre en het land van Gulik, die de gelderse hertog Arnold in 1428 aan de leerdamse burgers schonk.

Burgemeesters, schepenen en raad van Roermond richtten zich rechtstreeks tot Maximiliaan in een brief d.d. 28 mei 1541, waarin zij stelden dat de kwestie met de burgers van Leerdam over de tol niet de stad Leerdam maar de heer aanging, en dat zij hem daarom verzochten verschoond te mogen blijven van represaille-maatregelen. Diezelfde dag zonden ze ook een brief naar de Magistraat van Grave, waarin die Magistraat werd gevraagd hun voorspraak te willen zijn bij Maximiliaan, die roermondse burgers in Grave bij hun handel moeilijkheden in de weg legde. Die moeilijkheden bestonden o.a. uit het vasthouden van die burgers in Grave. De regeerders van Roermond schreven daarop nog een brief naar Maximiliaan. Zij verzochten hem daarin vrijlating van hun burgers, die ten onrechte in Grave werden vastgehouden, en schorsing van alle moeilijkheden, totdat hierover zou zijn onderhandeld. De Magistraat van Grave ondersteunde dit verzoek.

Op 1 juni 1541 antwoordde Maximiliaan schriftelijk op deze verzoeken. In deze brief weigerde hij de stad Roermond haar burgers, schippers en kooplieden vrij te laten, zolang het geld, dat ten onrechte van een burger uit Leerdam als tol was geëist, niet was teruggegeven.

De burgemeester, schepenen en raad van Roermond gaven daarop op 4 juni 1541 kennis aan Maria, hertogin van Gulik, dat roermondse burgers in Grave werden vastgehouden omdat een burger van Leerdam in Roermond tol had moeten betalen.

Vanwaar dit geschil? Meer dan 100 jaar hadden Leerdammers de tol bij Roermond vrij kunnen passeren. In het handvest van Arnold, hertog van Gelre en Gulik enz. staat betreffende de tolvrijheid: “So sullen onse getrouwe inwonende poorters van onse Stede van Leerdam ende van Schoonrewoerdt tolvrij varen door alle onse tollen die wij nu hebben off naemaels crijgen mogen te water of te lande tot eeuwigen daege zonder eenich affbreuck”. Arnold had dus duidelijk als hertog van Gelre en Gulik tolvrijdom aan de poorters van Leerdam en Schoonrewoerd geschonken; zijn opvolgers hadden dit privilege steeds bevestigd.

Waarom dan toch tofheffing bij Roermond, dat in het hertogdom Gulik lag? De oorzaak moeten we zoeken in het volgende:

In 1511 erfde Maria het hertogdom Gulik van haar vader Willem IV. Zij huwde met Jan van Kleef. Toen deze in 1521 in Kleef aan de macht kwam, werd kort daarna Gulik met Kleef verenigd. Daardoor kwam het hertogdom buiten het rechtsgebied van de hertog van Gelre te liggen. Aanvankelijk ging alles voor Leerdam nog op de oude voet verder, totdat omstreeks 1540 Roermond zich realiseerde, dat hun hertogin Maria het privilege van Leerdam nooit had bevestigd, zodat de tolvrijheid voor Leerdam niet meer zou gelden. Van de zijde van Leerdam werd uiteraard ontkend dat de tolvrijheid niet meer zou gelden, waardoor het twistpunt een feit was. Hoewel de afloop niet uit de stukken blijkt, zal de tolvrijdom in het Gulikerland voor Leerdam wel verloren zijn gegaan.

De moeilijkheden met Roermond waren niet de enige die Maximiliaan met betrekking tot Leerdam beleefde. Evenals Holland hadden ook het graafschap Leerdam en de baronie van Acquoy door allerlei oorzaken grote schade geleden. Daardoor kon in het graafschap en de baronie de dingtale (een soort belasting) in 1542 niet worden opgebracht. Maria, de landvoogdes, eiste niettemin betaling.

Toen in 1544 geen betaling plaats vond werden enige inwoners van Leerdam en ambtenaren van Maximiliaan in gijzeling genomen. Maximiliaan hoorde dit, waarna hij zich bij zijn ambtenaren voegde.
De landvoogdes berichtte daarop het Hof van Holland dat zij heeft goedgekeurd dat Maximiliaan van rechtsvervolging werd ontslagen wegens niet-betaling van de 10e penning en dat de overigen ook in vrijheid mochten worden gesteld als zij en borgstellig zouden hebben betaald voor de contributie van de 2 thienden.

Van de zijde van zijn advocaat kreeg Maximiliaan de raad zijn ambtenaren de gevorderde belasting bij voorbaat onder protest te laten betalen en zich niet voortijdig op zijn privilege te beroepen. Met dit privilege zal zijn bedoeld het handvest dat de graaf van Holland Willem van Beieren in 1407 na de verovering van Leerdam aan die stad gaf. Daarin staat o.a.. dat Leerdam het land van de Lede en Schoonrewoerd “scotvrij (vrij van schatting) en bedevrij zal zijn van alle zaken ten eeuwigen dagen”. Dat hield in dat Holland in Leerdam geen belasting mocht heffen. Dat is Holland, zij het met enige strubbelingen, ook niet gelukt tot het jaar 1795.

Maximiliaan was gehuwd met Maria van Lannoy; zij kregen één dochter: Anna. In 1548 werd Maximiliaan ernstig ziek. Hij woonde toen in Brussel. De destijds beroemde arts Vesalius behandelde hem. Ondanks alle goede zorgen van die arts verergerde zijn toestand. Toen Vesalius hem mededeelde dat zijn einde nabij was, begaf Maximiliaan zich naar zijn hofzaal. Daar liet hij zich zijn volle wapenrusting aandoen waarna hij in zijn armstoel achter een tafel ging zitten. Op die tafel stond zijn gepluimde helm en lagen zijn ijzeren handschoenen. Zo ontving hij familie, vrienden, wapenbroeders, krijgsbevelhebbers en zijn personeel. Hij nam van allen persoonlijk afscheid. Na dit afscheid gaf hij rustig en bedaard de geest. Dat gebeurde op 23 december 1548.

Op deze uitzonderlijke en moedige wijze stierf de laatste graaf van Leerdam uit het geslacht van de Egmonds. Hij was toen ongeveer 46 haar oud. Nog lang daarna is zijn sterven onderwerp van gesprek geweest. Zijn enig kind Anna, erfde al zijn bezittingen. Zij behoorde daardoor tot de rijksten in den lande.

E.J.C. de Veer

Jaargang 11 Nr. 1