Als we ons afvragen, wat het belangrijkste feit geweest is na het einde van het Twaalfjarig Bestand, dan denken we aan de verovering van ’s-Hertogenbosch.
Leerdam speelt dan in onze gedachtegang na 1621 geen rol meer. Wel is er even sprake van Spaanse soldaten, die langs de Diefdijk trekkend de schout van Schoonrewoerd gevangen namen en het bewaken van de dijk door de boeren uit de omgeving, die er al spoedig de brui aan gaven. In Leerdam gebeurd er echter weinig. Men is wel op zijn hoede en grijpt zes Spaanse soldaten, die naar Gorkum vervoerd worden en daar gevangen gezet. De stad is in staat van verdediging en de zwakke plekken worden opgespoord. Zo’n plek was b.v. de dijk bij de Hoogpoort. Aan de binnenzijde wordt de dijk verzwaard vanaf de Hoogpoort tot de Blaasbalg toe. Dat kostte de stad ruim 48 gulden.
Maar verder heeft de stad in de oorlog geen rol gespeeld. Wel hebben burgers van Leerdam zo hier en daar deelgenomen aan de strijd, maar dat was vrije wil. Toch zijn er meer deelnemers geweest, dan zo op het eerste gezicht lijkt.
In de stukken van die tijd lezen we, dat in 1626 Frederik Jansz, soldaat in dienst van kapitein De Bije, welk onderdeel in Deventer in garnizoen lag, in Leerdam is geweest om zijn vrouw, die aan de “gave Gods”, zoals men de pest noemde, was overleden, te begraven.
In 1627 vinden we de namen van een tiental personen, die als ruiter of soldaat in het leger dienden, maar die om particuliere redenen naar Leerdam zijn geweest, zich tijdens hun verlof bij burgemeester en schepenen hebben moeten melden en met hun verlofbriefje weer terug gingen. En zo vinden we ieder jaar aantekeningen van heel wat verlofgangers.
En dan denken we nog niet aan een aantal personen, die betrokken waren bij de paardenhandel en zo aan de oorlog hebben verdiend. Zij waren de leveranciers van ruiterpaarden of trekpaarden.
Er is zelfs een ambtsedige verklaring, dat rentmeester Verelst aan het leger 13 ton vlees leverde. De koeien voor deze levering waren voor het slachten door twee schepenen gekeurd om na te gaan of het wel gezonde dieren waren, zonder enige ziekte of ongemak. Na het slachten hadden deze heren, als bewijs, dat er aan het vlees niets mankeerde, het kleine stadszegel op de bodem van iedere ton gedrukt, dus een soort van vleeskeuring.
Zo af en toe heeft de monstering van de soldaten in Leerdam plaatsgehad, wat blijkt uit de oude stadsrekeningen. De soldaten werden op bier getrakteerd en de heren, die moesten controleren of de compagnie wel op sterkte was, kregen op stadskosten een goed verblijf. Het kostte de stad maar liefst zestig gulden.

Toch waren er mensen, die bezwaar hadden aan de oorlog deel te nemen. Dat waren de mensen van Schoonrewoerd. Ze waren bang onder de wapenen te worden geroepen en de wacht te moeten houden op de Waaldijk. Daarom wendden ze zich tot prins Frederik Hendrik. Ze wezen de prins erop, ook al was er in de magistraat van Leerdam een stroming om hen daartoe te dwingen, dat dan de prins grote schade zou lijden. Ze konden hun bedrijf zo maar niet stilliggen. Als ze dat wel doen moesten, dan konden ze geen pacht opbrengen. Om te bewijzen, dat het geen verzinsel was, zonden ze hun schout en gezworenen (we zouden zeggen B & W), naar Den Haag om dat verzoek over te brengen. Ze deden dat echter met medeweten van de magistraat van Leerdam en deze besloot dit bezoek dan ook uit te betalen. Kosten f 12,-.
Anderen dienden wel vrijwillig. We weten zelfs, dat velen onder kapitein Dimmer gediend hebben. We weten uit de verlofbriefjes, waar ze in garnizoen lagen en dat was op verschillende plaatsen in de West-Betuwe. o.a. Renoy, op de redouten langs de Waalwijk, in fort St. Andries, fort Crevecoeur, Heusden, Schenkenschans en na de inname in Den Bosch zelf.
Telkens vinden we ook sprake van verklaringen van schout en schepenen over de koop van paarden, die onder Leerdam in de weide gedaan waren, tot ze in het leger nodig waren en waarvoor de personen, die ze weidde aansprakelijk was.
Dit laatste blijkt, wanneer een paardenknecht uit Asperen, die twee paarden moest leveren, er slechts met één verschijnt. Hij deelt mee, dat zijn baas het andere paard zelf nodig had. De knecht werd weggestuurd om het andere paard toch te halen. De knecht deed het paard zolang in de wei. Toen hij de volgende dag met het ontbrekende paard terugkeerde, was zijn eigen paard weg. Men zocht er wel twee dagen naar, maar het kwam niet terug. Hierover ontstond een heel proces. Eerlijkheid was in de oorlog vaak ver te zoeken.
Bij de monstering in Waalwijk in 1626 werden een span trekpaarden gestolen. De eigenaar uit Leerdam kocht een ander paard, zodat de schepenen van Leerdam konden verklaren, dat het span steeds compleet was geweest.
Als we zo alle gegevens bij elkaar zoeken, blijkt, dat er nog meer is, dan we wel verwachten. In het voorgaande is getracht, hoewel niet volledig, u toch een beeld te geven van de betrokkenheid van tal van Leerdammers bij het einde van de Tachtigjarige oorlog.

R. v.d. Berg

Jaargang 4 nr. 5