Wat weten we eigenlijk weinig over het leven aan het hof van hertog Jan van Beijeren, die hier van 1417 – 1420 regeerde. Meestal zegt men, dat de edelen er in die tijd goed van aten en dronken. Dat blijkt duidelijk bij de graven van het Bourgondische Huis, maar niet bij die van het Beijerse Huis.
Toch weten we iets over het leven van die tijd uit de rekening van Jan Sereijszoon, de rentmeester van Jan van Beijeren. Deze heeft in zijn rekening nauwkeurig de kosten opgetekend, die hij gemaakt heeft tussen 29 maart en 3 april 1420, toen zijn meester in Gorinchem was .
Wat er precies besproken werd op die samenkomst is niet bekend. Er komen van allerlei gasten. Wel kunnen we zeggen, dat het over plannen voor een oorlog ging. Het was in de tijd van de Hoekse- en Kabeljauwse twisten. Dordrecht had zich in 1417 voor Jan van Beijeren verklaard. De Hoeksen onder nicht Jacoba waren eerst in Gorinchem en Leerdam de baas. Maar ze werden verslagen en op 21 april 1419 moest Jacoba Holland en Zeeland aan de hertog van Beijeren over geven.
Nu beginnen we ook te begrijpen, waarom Jan van Beijeren uit Dordrecht naar Gorinchem gekomen was. In Gorinchem was hij aan de rand van zijn hertogdom. Daar ontving hij verschillende edelen uit de omgeving o.a. de Heer van Culemborg. Allerlei plannen voor een inval in het Utrechtse werden besproken. En wie wist meer van de Utrechtse bisschop dan de Heer van Culemborg? De gedachten varieerden van strooptochten tot brandstichtingen. Juist de onverwachte invallen deden de Utrechtenaren veel kwaad.
Het verblijf van de hertog in Gorinchem was het begin van een nieuwe oorlog, waaraan bij de vrede van 1422 een einde kwam.

Rentmeester Jan Sereijszoon moest zorgen voor het eten en drinken van de mensen, die in het gevolg van de hertog naar Gorinchem gekomen waren en een deel van de hofhouding vormden. Deze rentmeester vermeldde nauwkeurig wat de hertog en zijn gevolg in deze week gegeten en gedronken hadden. Jammer genoeg vermeldde hij niets over het aantal personen, dat hij te verzorgen had. Er zijn telkens gasten, zodat we daardoor ook onvoldoende inzicht hebben in het gebruik per persoon.

Wat gebruikte men in die dagen?

Allereerst blijkt, dat Jan van Gheest 2800 broden heeft geleverd en zo’n 20 pond kaas. Dit lijkt wel veel voor één week, maar we mogen niet vergeten, dat in die tijd elke maaltijd een broodmaaltijd was. De aardappel was toen nog geheel onbekend. Verder moeten we niet denken aan broden van 4 – 8 pond, maar meer aan vlaaien zoals we op allerlei schilderijen van die tijd zien afgebeeld. Op deze platte broden worden de gerechten opgediend. Ze dienden tegelijk als schotels, die men tijdens de maaltijd mee op at. Zeker waren er voor de hertog en directe gasten wel borden, maar de lageren in rang moesten het met deze broodschotels doen.

Verder noemt de rentmeester de dranken. Het gewone volk dronk bier, zoals wij koffie en thee. Melk werd er bijna niet gebruikt. Die werd aangewend voor de bereiding van boet en kaas.
Aan tafel met Hertog Jan van Beijeren dronk men wijn. In deze week 4½ Hamburgse ton vol. Dit zegt ons echter weinig. Iedere stad had in die tijd zijn eigen maten. Jan Sereijszoon zette er echter wel bij, dat een ton Hamburgse maat gelijk was aan 4½ aan Gorkumse maat. Dat was voor zijn rekening echter een voldoende aanduiding. Voor ons, die gewend zijn in liters te rekenen, zegt het echter niets. Naar schatting dronk het gezelschap zo’n 2600 liter wijn op. Maar welke wijn, daar weten we niets van af. Ook niet van het gebruik per persoon.
Voor het mindere personeel waren er drie vaten koijte, een licht soort Duits bier.
De kannen werden tijdens de maaltijden nogal stevig op tafel gezet. Dirk Hermanszoon bracht er maar liefst zes en twintig in rekening. Ze waren in één week tijd gebroken.

Wat werd er zoal gegeten?

Jammer genoeg voor onze nieuwsgierigheid viel het bezoek aan Gorinchem in de week van Palmpasen. Het is dan nog in de tijd van de vasten. Uit de geleverde waren bleek wel, dat men de tijd niet streng beleefde, maar in elk geval was er geen vlees op het menu, maar wel vis.
De rentmeester vermeldde, dat er op zaterdag voor Palmpasen tijdens de maaltijd niet veel gebruikt is. ’s Avonds na de aankomst at men slechts twee zalmen, dertig elften, wat snoek en riviervis, waaronder wat baars.
Ook Palmzondag heeft men vrijwel niets gegeten, maar ’s maandags at men 5 zalmen, 44 elften, 3 schelvissen, vier knapen van snoeken en karpers, behoorlijk wat riviervis, waaronder bliek, 200 bokkingen en 100 haringen.
Woensdag vóór het vertrek at men twee zalmen, 16 elften, 4 snoeken en 100 palingen op. Uit deze opsomming krijgen we wel een idee van de variatie in de vissoorten. Het is niet zo, dat men slechts één vissoort at.

Een dienstbode uit Dordrecht stelde bij het aanvaarden van haar betrekking als voorwaarde, dat ze slechts drie keer per week zalm behoefde te eten. Zo gewoon was in die dagen deze vis. Bekijken we schilderijen uit die tijd, dan zien we, dat de visverkoopsters grote zalmen hadden. Men kon rustig een kwart zalm kopen en had dan nog een behoorlijke portie vis.

De vissoorten werden niet gewoon in water gezoden, maar uit de rekening blijkt dat er behoorlijk olie en azijn bij gebruikt werden. Een om het geheel nog wat smakelijker te maken lezen we over het gebruik van mosterd voor de pikante mosterdsaus. Daar was men niet karig mee, anders was het niet vermeld. Ook kruidnagelen en foelie werden bij de bereiding goed gebruikt. Er is sprake van, dat er meer dan een lood van gebruikt werd. En dat is heel veel om een vrij pittige saus te krijgen.

Daarnaast bestond de maaltijd uit erwten en is er sprake van “wermoes”. Men kan daarom zeggen, dat een warme maaltijd opgediend werd met allerlei groenten en vooral kool. Natuurlijk opgedist op de platte broden.

Was er dan zoveel groenteteelt in Gorinchem?

Wie in het buitenland op vakantie is geweest en op het platteland heeft rondgekeken, weet, dat ieder gezin zijn eigen groentetuin heeft en daarvan leeft. Is er wat over dan dat verkocht. Men kon de hertog dus geen grote hoeveelheid groenten voorzetten. Maar omdat ieder huis in Gorinchem zijn eigen binnenhof had, waarop groenten geteeld werden, was de totale hoeveelheid nog ruim voldoende.
Wel zijn we eind maart en dan zal de variatie niet groot geweest zijn. Maar men was erg vindingrijk. Denk eens aan molsla, te vergelijken met onze witlof. Kruiden, die reeds begonnen uit te lopen, zoals peterselie,werden dagelijks verkocht. Bovendien gaf wat sterrekers een pittige smaak. En daarvan maakte de keuken een dankbaar gebruik. Verder had men nog de gewone wintergroenten, die volop op de markt zullen zijn aangevoerd.
Tenslotte is er nog de markt voor de “zoete waren” als dessert. We vinden op het menu rozijnen, vijgen en amandelen. Op zondag worden zelfs appels en peren gegeten. Ze zullen wel gouden steeltjes gehad hebben, maar men wist in die tijd ook vruchten nog lang te bewaren. Daarnaast is er dan nog sprake van zoetigheid in e vorm van zoete broodjes of “suikertjes”.

U ziet, dat de hertog zijn gasten, ondanks de vastentijd, niet sober behoefde te onthalen. ER was in Gorinchem voldoende te krijgen, al zullen de visverkopers uit Woudrichem wel eens hebben moeten bijspringen.

R. v.d. Berg

Jaargang 2 nr. 2