In tegenstelling tot nu waren er vroeger vele soorten schaatsen en varianten hierop. Men kan drie hoofdtypen onderscheiden en wel:

– de gewone Hollandse schaatsen
– de Friese schaatsen
– de Hollandse baanschaatsen

Deze schaatsen zijn allen aan hun eigen specifieke kenmerken te herkennen. Bij de gewone Hollandse schaats is de hals van de schenkel niet bekleed en de schenkel is ook iets breder dan die van de Friese schaats.
De benaming “schenkel” is hierbij een oud woord voor bot. Vroeger reed men op botten en benen schaatsen. De benaming is dus overgegaan op het ijzer van de schaats.

De oude Friese schaatsen hebben, zoals gezegd, een beklede hals, waarvan het uiteinde vaak bewerkt is en dan nog met of zonder koperen eikel. De schenkel loopt bij de oude Friese schaats tot midden onder de hiel van de voet, het houten voerblad loopt dan nog veder door.

De Hollandse baanschaats lijkt het meest op de Friese schaats, maar de hals is korter. Oorspronkelijk kende men twee soorten Hollandse baanschaatsen, n.l. de Hollands-Friese doorloper of Ouderkerkse, en de Waddinxveense.

Specifieke kenmerken zijn een doorlopende schenkel tot aan net eind van de hak, in het houtje zitten drie doorboringen en de hals is veel korter. Bij de Waddinxveense rijst de hals snel omhoog.

Worden schaatsen nu in speciaal hiervoor ingerichte fabrieken gemaakt, vroeger geschiede dit op een ambachtelijke manier. De dorpssmid hield zich hier mee bezig en dan nog meestal alleen in net stille winterseizoen.

Eind vorige eeuw (19de eeuw) gingen veel van deze smeden variaties, die in hun ogen verbeteringen waren, bedenken. Op deze wijze legde men ook iets eigens in de gemaakte schaatsen.
Het hieruit ontstane model werd dan naar de plaats waar ze gemaakt werden genoemd. Zo komt men in de prijscouranten van de Hollandse schaatsen tegen het Haastrechts model, het Vuilendams model, het Gouderaks model en het Leerdams model.

Uit dit laatste zou men dus kunnen afleiden, dat een smid in Leerdam zich bezig hield met het maken van schaatsen, en dan nog wel van een model dat door zijn afwijkende vorm als zodanig opviel, zodat het naar de plaats van herkomst werd genoemd.

Tot op heden is nog nergens gebleken dat er in Leerdam een speciale schaatsensmid woonde. Maar het kan natuurlijk ook één van de gewone smeden zijn geweest die in Leerdam zijn beroep uitoefende en zich daarbij ook met het maken van schaatsen bezig hield. Gezien de vermelding in een prijscourant moet hij bekendheid aan zijn product gegeven hebben om een groter afzetgebied te bestrijken. Hiervoor moet het model beslist wel iets eigens hebben gehad.
Anderzijds kan de naam “Leerdamse model” ook gegeven zijn aan een schaats, die nooit in Leerdam is gemaakt, maar elders. Hierbij valt aan een vergelijking te denken met b.v. Goudse kaas, die oorspronkelijk in de omgeving van Gouda gemaakt werd, maar tegenwoordig in heel Nederland. Ook is het mogelijk fat de smid uit Leerdam kwam, en, na zich elders gevestigd te hebben, zijn schaats naar zijn vroegere woonplaats of misschien naar zijn geboorteplaats heeft genoemd.

Blom, Jaargang 12 nr. 3