De vorige keer heb ik iets verteld over de relatie met het geslacht Batz (generatie VII). Deze keer wil ik iets vertellen over de relatie van de geslachten Meijers en Gon(d)lag. Daarvoor moeten we een geslacht terug, dat wil zeggen naar generatie VI.

VI Generatie Coenraad Meijers

Als vierde zoon van Jan Meijers en Maria Aleida trouwde Coenraad Meijers op 14 maart 1819 te Loosdrecht met Jahanna Carolina Gron(d)lag geboren te Amersfoort en gedoopt op 18 november 1794 in de Lutherse kerk. Hier begint het Duitse bloed zich te vermengen met dat van het geslacht Meijers. Volgens een kwartierstaat woonde Coenraad Meijers oorspronkelijk in Oud Over op huisnummer N37 en stond ingeschreven als timmerman. Bij zijn huwelijk is hij waarschijnlijk in Loosdrecht gaan wonen, omdat daar hun eerste kind werd geboren. De overige kinderen werden allen in Loenen geboregen, zodat deze plaats wel de vaste woonplaats zal zijn geworden. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren te weten:

1. Johan Hendrik geb. 7 oktober 1820 (later Carel toegevoegd)
2. Maria Aleyda geb. 24 december 1821 (heette eerst Jannetje)
3. Jan geb. 4 augustus 1823 (1 maart 1824 overleden)
4. Jan geb. 4 november 1824
5. Johanna Carolina geb. 15 mei 1826
6. Coenraad geb. 5 april 1827 (2 december 1827 overleden)
7. Coenraad geb. 15 november 1829
8. Johannes geb. 10 juni 1831

Coenraad Meijers is voor zondag 7 augustus 1852 overleden, hoogstens 59 jaar en 8 maanden oud. Johanna Carolina Gon(d)lag is in ieder geval na deze datum overleden; de juiste datum is niet bekend.

Johanna Carolina Gon(d)lag is het tweede kind van Johan Hendrik Carel Gon(d)lag en Jahanna Sophia Christine Suzanne van Kalden.
Johan Hendrik Carel Gon(d)lag werd in 1764 te Konigsteel (Duitsland) geboren en op 8 augustus in de Evangelische Kerk aldaar gedoopt. Hij trouwde op 2 september 1791 met Johanna Sophia Christine Suzanne van Kalden, die ongeveer in 1772 te Rostock (Duitsland) werd geboren. Uit dit gezin werden acht kinderen geboren, waarvan alleen het laatste kind in Nijkerk (Nederlands Hervormd) werd gedoopt en de overige kinderen in Amersfoort (Luthers). Hieronder volgen de namen.

1. Hendrik Carel ged. 5 augustus 1792 Luthers
2. Johanna Carolina ged. 18 november 1794 Luthers
3. Arend Willem ged. 4 mei 1797 Luthers(op 23 december 1851 te Leerdam overleden)
4. Maria Catharina ged. 10 november 1799 Luthers
5. Johannes ged. 14 mei 1802 Luthers
6. Daniel David ged. 23 juli 1804 Luthers
7. Paulus ged. 28 januari 1807 Luthers (geb. 17 januari 1807)
8. Paulus ged. 7 februari 1809 Luthers (geb. 18 januari 1809)

Uit de overlijdensakte van Johanna Sophia Christine Suzanne van Kalden te Loosdrecht van 3 april 1828 kunnen wij opmaken, dat het gezin in Oud Over op huisnummer 7 woonde. Zij stierf op 56-jarige leeftijd in haar woning te Oud Over en liet haar man en zes kinderen achter, aldus de akte. Verder wordt nog vermeld, dat Gonlag niet kon schrijven. Johan Hendrik Carel Gon(d)lag stierf op 8 mei 1828 te Loenen. Wanneer wij de beweging van de plaatsen volgen, is er geen touw aan vast te knopen. Het is echter bekend dat Johan Hendrik Carel glasmaker was en het is niet uitgesloten, dat hij regelmatig in de glasfabrieken te Nijkerk en Isselt (bij Amersfoort) werkte. De naam Carel Gondelach komt in de analen van de glasfabriek in Nijkerk voor. Hij zou er zeven perioden (van 1792-1807) hebben gewerkt. Uit de literatuur blijkt dat glasmakers in die tijd een “zwervend” bestaan leidden. Zij wisselden regelmatig van fabriek. Het is goed in dit kader iets over de glasindustrie te zeggen, omdat het geslacht Meijers er mee te maken krijgt. De heer J.E. Wiegel – ook betrokken bij de genealogie van Gundelach – schrijft o.a. het volgende:

Weinig bekend is, dat omstreeks het midden van de 18e eeuw een groot aantal Duitse glasblazers naar Nederland emigreerde en voor een aanzienlijk nageslacht in ons land heeft gezorgd. De namen en herkomst werden vaak verbasterd. Naast meerdere personen, die direct van de zogenaamde Wanderglashutten uit het Weserbergland, Mecklenburg, Hessen enz. kwamen, vinden we vele families, die via de met kolen gestookte Glashut in Konigsteele (bij Essen) kwamen. De eerste Duitse glasblazers vinden wij voornamelijk terug in Dordrecht (ca. 1740) en in Isselt (bij Amersfoort) omstreeks dezelfde tijd. Van hieruit gingen zij naar Kralingen, Nijmegen, Amsterdam, Edam, Makkum, Middelburg, Veere, Nijkerk, Haarlem en Leerdam waar overal nieuwe glashutten opgericht werden. Nederlandse ondernemers financierden veelal deze “fabrieken”, maar de technische kennis en leiding werd door de Duitse glasblazers geleverd. De grote Schiedamse en Leerdamse glasfabrieken zijn toch wel de voortzetting van de “glashutten” die door de kleine groep geïmmigreerde Duitse glasblazers werden gesticht.
Daar in Duitsland al vanaf 1406 tot in de 17e eeuw de Duitse glasblazers, een soort kartel vormden en slechts zonen van het vak konden leren, was er een hechte familieband tussen de diverse geslachten. Echter praktisch alle 6 tot 12 jaren werden de glashutte verplaatst, daar het hout in de omgeving was verbruikt. Dit maakte het niet eenvoudig de voorgeschiedenis van deze geslachten te volgen.

Een van deze geslachten was Gundelach, die een belangrijk aandeel in deze industrie heeft gehad. Een van de Gundelachs heeft zelfs bekendheid verkregen door het vervaardigen van sierglaswerk voor een Zweedse koninklijke familie. Omdat de naam Gundelach (Gonlag) het geslacht Mijers tot in Leerdam zal volgen is het goed iets over het geslacht te weten. Graag kies ik hiervoor nog een gedeelte uit het artikel van de J(oop) Wiegel.

Op zoek naar het verleden
Oorspronkelijk komt de familie Gundlach uit Zuid-Duitsland, waar deze familienaam al rond het jaar 1200 voorkomt. De eerste lettergreep “Gund” (die zoveel betekent als “strijd”) is voor die tijd al bekend als roepnaam en ook terug te vinden in de namen Gunther, Gundobert en Gundela. In het plaatsje Bamberg, ten noorden van Neurenberg, noemde ze zich Gundeloch en in het gebied Franken Gundela. Tot circa 1450 behoren deze families tot de belangrijkste patriciërs in dit gebied; daarna verdwijnt hun naam plotseling uit alle oorkondes.

De sprong naar Hessen
Aan dit vertrek ligt een datum ten grondslag, dat zich in 1409 afspeelt op de Domherrenhof in Bamberg tussen Heunrich Gundeloch en Pfarrer (dominee) Johannes Schack, waarbij Gundeloch de geestelijke met een dolkstoot van het leven berooft. Een stenen “zondetafel” is nu nog aan de kermuur te Oberhaid bij Bamberg te vinden als herinnering aan deze gruwelijke daad. Als straf worden Gundeloch en zijn nakomelingen veroordeeld “fur ewige Zeit” jaarlijks hoge bedragen aan de Kerk te betalen. In het jaar 1461 verschijnen ze echter als grootgrondbezitters in Hessen en hebben dus wijselijk Bamberg verlaten om zo de opgelegde straf verder te ontlopen. In Hessen krijgen ze belangstelling voor de glasmakerskunst, die destijds een grote bloei doormaakte.

Bundesmeister der Glasblazers
Het is uitzonderlijk dat de Gundelachs (vanaf circa 1500 schrijven ze hun naam met een “a” als spoedig in de Hessische Glasnerbund leidende figuren worden. In 1537 bekleedt ene Hans Gundelach het ambt van Bundesmeister en zijn er nog vier andere “Hansen” bij. De Gundelachs zijn waarschijnlijk door huwelijken met dochters van de familie Becker in de glasmakersbond opgenomen; dit kan worden afgeleid uit de verschillende families Gundelach-Becker, die destijds bestonden. De zetel van de bon was in Grossalmerode, ten oosten van Kasel in het Kaugunger Wald gelegen. Daar staat heden ten dage nog een prachtig “Fachwerkhaus” uit 1530 met het opschrift “hans Gundelach andirs genannt Becker”. In Grossalmerode kwamen jaarlijks meer dan 200 Glasmeisters of gevolmachtigden voor een vergadering bijeen. Uit de akten van deze machtige bond blijkt dat de Gundelachs zich vanuit Hessen verspreid hebben over Braunsweig, Lippe, Brandenburg, Mecklenburg, Thuringen en Schlesien. Tenslotte trokken zij ook naar Scandinavië en het gebied ten westen van de Rijn, inclusief Nederland. Ze zijn de meest verbreide glasblazersfamilies in het gehele Duitse taalgebied en hun naam ontbrak op geen enkele oudere Glashutte in het Weserbergland.

Het mannetje met de “Gundelrebe”
Het zal wel gekomen zijn door hun grote verdienste voor de door de landvorst zo zeer gewaardeerde glasblazerij, dat de familie in 1581 in de adelstand verheven werd. Het oude wapen dat de Gundelachs al in Zuid-Duitsland voerden toont een mannetje met een punthoed, dat op beide handen een Gundelrebe (= druiventak of tros) met drie bladeren draagt. Door de 30-jarige oorlog zijn de rechten op dit familiewapen in verval geraakt. Slechts de Mecklenburgse tak van de familie heeft in 1748 met succes de vernieuwing van deze rechten verkregen en noemt zich momenteel “von Gundelach”. Waarschijnlijk zijn in Nederland ook nog vele Gundelachs te vinden, maar de naam zal veelal verbasterd zijn tot Gonlag, Gonblach, Guntlag, Kunlag, enz.

Tot zover het artikeltje van de heer Wiegel.

De ouders van Johan Hendrik Carel Gon(d)lag waren Johan Justus Gundlach, geboren in Grossalmerode (Duitsland) en Marie Elisabeth Runge uit Delften (Duitsland).

Papendrecht, Chr. Meijers
Jaargang 21, nr. 2