Een medelid van de Vereniging, als onderwijskracht aan de Floris Radewijnsz-school hier ter plaatse verbonden, was zo vriendelijk een door hem gemaakte levensbeschrijving van Floris Radewijnsz aan de redactie beschikbaar te stellen om daaruit het één en ander te halen voor een paar artikeltjes in het orgaan van de Vereniging.

Floris nu werd, zo lezen we, omstreeks 1350 in Leerdam geboren uit welgestelde ouders. Dit blijkt onder andere uit het feit, dat hij op de Universiteit van Praag kon studeren.
In 1378 verwierf hij daar na een driejarige studie de titel van Meester in de Vrije Kunsten en keerde daarna naar zijn inmiddels naar Gorinchem verhuisde ouders terug. Hij werd Kanunnik (wereldlijk geestelijke) van de St. Pieter te Utrecht.
Hij maakte echter kennis met Geert Groote te Deventer. Deze was in die tijd een man die zich verzette tegen de zacht gezegd, vaak aanstootgevende levenswijze ook hier te lande van de geestelijkheid van die dagen. Hij stichtte mede daarom te Deventer een gemeenschap met de naam Broeders van het Gemene (d.i. gemeenschappelijke) leven. Onder zijn leiding probeerden deze mensen in een leven van dienstbaarheid aan de medemens voor te gaan.

Zij gaven o.a. onderwijs en predikten en bevorderden de naastenliefde in een maatschappij waarin de gewone man/vrouw, de grote massa dus, in armoede en ellende leefden. Adel en geestelijkheid, een zéér dunne bovenlaag, maakten de dienst uit en “regeerden” vooral natuurlijk ten eigen bate. Er is, gelet op wat wij dagelijks weliswaar niet meer over adel en geestelijkheid maar nu over andere figuren horen, niets nieuws onder de zon.

Geert Groote en zijn Leerdamse vriend Floris Radewijnsz moesten van dit alles niets hebben. Integere mannen als het waren, moeten zij met afgrijzen vervuld geweest zijn over de wantoestanden, die in hun tijd schering en inslag waren. Geert Groote was de grote redenaar en volksleider, Floris was meer de voor die tijd goed ontwikkelde constructeur van de Broederschap. Hij deed dan ook aan wat nu sociaal werk genoemd wordt, door scholieren in zijn huis te Deventer te nemen en onderwijs te geven. Floris was dus geen man, die aan de weg timmerde, maar hij werd desondanks en mogelijk juist daarom door Geert Groote als zijn opvolger aangewezen en erfde zelfs diens zeer waardevolle bibliotheek.
Floris stichtte diverse godsdienstige gemeenschappen. Bleken deze op eigen benen te kunnen staan, dan trok hij zich, bescheiden man als hij was, ook bescheiden terug. Eerzuchtig was hij kennelijk niet. Hij moet ook toen al het betrekkelijke van alles goed beseft hebben.
Nu zou ieder weldenkend mens veronderstellen, dat de Broederschap van beide mannen in die tijd bewondering en verering ten deel viel. Zij waren toch met goed opvoedend en vormend werk bezig. Niets is echter minder waar. Verguizing werd lange tijd hun deel, zelfs vanuit de Kerk. Het was voor ouders een schande, zo lezen wij, als ze hun kinderen door beide heren lieten onderwijzen. Toch werd volgehouden en bleven Floris en Geert de gastvrijheid en naastenliefde beoefenen. De Broederschap bleef en kreeg zelfs na veel strijd de goedkeuring van de hoogste kerkelijke autoriteiten.
Dit alles, let wel, speelde zich nog ruim een eeuw voor het begin van de Hervorming af. Floris en Geert zouden voor die beweging in de Christenheid zeker belangstelling gehad hebben.
De toenmalige mens werd voorgehouden, dat door zich te kastijden en van alles te ontzeggen haar/hem dit ten goede zou komen in dit en ook een later leven. Aan deze visie op het leven hielden zeker Geert Groote en Floris Radewijnsz vast. Zij toch waren in tegenstelling tot lieden die dit wel leerden en van anderen vergden, maar het zelf aan hun laars lapten, wèl streng tot zeer streng voor zichzelf. Floris ging met vasten en zich kastijden zelfs zo ver, dat hij in 1399 als gevolg daarvan bijna overleed, hetgeen een jaar later in 1400 inderdaad toch het geval was. Hij werd dus zo’n vijftig jaar oud, een voor die tijd toch vrij hoge leeftijd.
De middeleeuwer werd namelijk geteisterd door afgrijselijke, nu door de medische wetenschap gelukkig overwonnen, ziekten als cholera, pest en pokken. Het kon toentertijd regelmatig gebeuren, dat bijvoorbeeld ¾ deel of meer van de bevolking van een streek op korte termijn volledig uitstierf. Vanzelfsprekend moest als gevolg daarvan de gemiddelde leeftijd van de mens zeer laag zijn geweest.

DEEL 2

In het eerste stukje over onze middeleeuwse stadsgenoot konden we al lezen over zijn leven en werk.
Hij, die voor zichzelf zo hard en streng was, was dit nooit voor anderen. Een levenshouding die toen evenals nu slechts sporadisch voorkwam en komt. Zulke mensen waren en zijn niet de slechtste in de samenleving.
In de tijd dat Floris en Geert Groote leefden, leefde de mens in en met vreselijke angsten. Zieketen die nu in Europa overwonnen zijn, werden toen als straffen voorgesteld, het bijgeloof tierde welig. Miljoenen van hekserij beschuldigden – meestal vrouwen – werden in dat grijs verleden op een gruwelijke wijze door overheid en kerk om het leven gebracht. Nog in 1692 werd de reformatorische predikant Balthasar Bekker door een provinciale synode te Alkmaar afgezet omdat hij bijgeloof en onwetendheid bestreed. Hij bestreed o.a. de heksenwaan, die ook na de Hervorming bleef bestaan. In de 19er eeuw schreef een toen zeer bekende Nederlander: Mijn zwaarste strijd is tegen het bolwerk der onwetendheid. Zo was en is het.
Floris Radewijnsz en Geert Grote hebben in ieder geval in hun leven door het voorbeeld te geven en te zijn, ernstig getracht de maatschappij te beïnvloeden en te verbeteren. In hun tijd beheerste de toen nog ongedeelde West-Europese Christenheid het gehele leven. Van zo’n samenleving zou men verwachten, dat alle koek en ei en de liefde alles omvattend was. Dat nu is nooit het geval geweest. Het is nimmer noch vòòr noch na de Hervorming gelukt de mens in zijn totaliteit zover te brengen dat hij/zij de ander uitnemender ging achten dan zichzelf. Floris en Geert hebben dus daartoe wel in ernst een poging gedaan. Slechts een klein getal mensen wisten zij echter te begeesteren. Geert Groote ging er daarbij zelfs van uit, dat wetenschap beoefend mocht worden om godsdienstig leven aan te kwaken. Voor andere doeleinden achtte hij deze beoefening van minder of geen betekenis. Een hem niet aan te rekenen misvatting natuurlijk. Geert en Floris waren uiteraard kinderen van hun tijd. Verklaarbaar is deze gedachte echter wel. Wij spraken reeds over de vreselijke angsten van de mens voor van alles en nog wat. Haar/hem werd voorgehouden, dat na de dood eeuwige gruwelijke straffen het deel zouden worden van allen, die zich niet aan de kerkelijke regels hielden. Het is dus duidelijk dat men alles in het werk poogde te stellen om aan dit lot te kunnen ontkomen. Twijfel over de juistheid van zulke theorieën kunnen wij nu rustig hebben en uitspreken. De middeleeuwer kon dat niet. Het zou hem/haar zonder meer het leven gekost hebben. De inquisitie in die dagen, een politie-apparaat wat in misdadigheid te vergelijken was met de Geheime Staats Politie (GESTAPO) van NAZI-Duitsland, wist namelijk wel raad met ketters, die er toch ook toen wel waren.

Niettegenstaande dat alles, kan gesteld worden, dat Floris en Geert hebben gedaan wat ze konden. Zij sloten zich niet af van de wereld, maar bleven er – dienend – middenin staan. Floris Radewijnsz was darbij geen schrijver van formaat. Er zijn echter wel wat brieven en geschriften van zijn hand bekend. Eén van zijn leerlingen was namelijk de latere beroemde Nederlandse mysticus Thomas van Kempen, die een volledige levensbeschrijving van Floris heeft gemaakt.

Hij beschrijft hem als een beminnelijk mens, met beheerste manieren, eenvoudige kleding en slank postuur. Hij moet een introvert persoon zijn geweest, die het liefst niet op straat kwam. Was dat noodgedwongen toch het geval, dan maakte hij met niemand een praatje en groette slechts met een hoofdknikje of een enkel woord. Thomas van Kempen – later zelf zo beroemd – zag dan ook, de leerling van Floris zijnde, met grote eerbied tegen hem op. Er ging kennelijk een groot, mogelijk niet eens door hemzelf op prijs gesteld gezag van Floris uit.
Tussen zijn medebroeders voelde hij zich nog het meest op zijn gemak door ook o.a. hen te dienen en tot voorbeeld te zijn. Hij nam bijvoorbeeld bij de maaltijden zelf pas voedsel al alle anderen zich al bediend hadden. Deze zeer sobere wijze van leven bezorgde hem op den duur zelfs een ziekte, hij verloor o.a. zijn smaak. Hij was voor menigéén een goede raadsman en zorgde voor armen, verdrukten, zieken en zwakken door giften te vragen aan de gegoede burgers, toen Poorters genoemd.
Het ontging hem wel, dat in een tijd dat het Christendom in alles domineerde en de gehele samenleving doortrok, er wel zieken en zwakken, maar beslist geen armen en verdrukten hadden mogen bestaan. Dat dit wel zo was werd vermoedelijk door hem als een normale situatie beschouwd.

Daartegenover fungeerde hij nimmer als ketterjager. Hij behoorde ook toen al tot die gematigde geesten, die de mening van een ander konden respecteren. Hij bleef daardoor vermoedelijk een de medemens dienende figuur op de achtergrond. Wij 21e eeuwse Leerdammers mogen er gerust trots op zijn, dat Floris Radewijnsz één van de onzen is geweest. Gelukkig is dat niet vergeten. Er zijn in onze gemeente een school en een straat naar hem genoemd, hetgeen hij meer dan verdient heeft.

v. G.

Jaargang 5 nr. 5
Jaargang 6 nr. 1