Hoewel de gemeentegrenzen in de twintiger jaren van de negentiende eeuw officieel werden vastgelegd, was dit nog geen waarborg, dat er nadien geen kwesties op dit gebied moesten worden opgelost.
Een dergelijk geval deed zich voor toen Pieter Kool tijdig aangifte moest doen van de geboorte van zijn dochter Maaike, die op 4 juni 1836 het levenslicht aanschouwde.
Pieter, die zich waarschijnlijk vol goede moed naar het gemeentehuis van Leerdam had begeven, kon daar zijn aangifte niet kwijt, want er ontstond een geschil tussen de burgemeesters van Leerdam, Kedichem en Nieuwland over de vraag waar de betreffende acte moest worden ingeschreven. Dat diende namelijk te geschieden in de gemeente waar het kind was geboren.
Het huisje, waarin de geboorte plaatsvond, stond kennelijk letterlijk op de grens van de drie genoemde gemeenten, namelijk aan de oostzijde van de Koenderse weg tegenover de Achterdijk, waar deze overgaat in de Bruijnsdelse kade. De Achterdijk vormde globaal de grens tussen Kedichem en Nieuwland.
Aan de oostzijde van de Koenderse weg liep de Middelkopervliet, die diende tot afwatering van de polder Middelkoop naar de Linge, een omslachtige manier van waterafvoer, daar die polder aan de westzijde van de Zederik is gelegen.
Toen deze waterafvoer naar de Zederik was verlegd, verloor de Middelkopervliet zijn functie en is smaller geworden. Wellicht is toen ter plaatse op de oostelijke berm van de Koenderse weg een huisje gebouwd. Misschien is toen daar een deel van de vliet gedempt. Er staat nu overigens nog een huis.
De twistende gemeenten legden hun geschil voor aan de gouverneur van de provincie Zuid-Holland, die Leerdam aan als de plaats, de geboortegemeente moest aanwijzen. Op 9 februari 1837 deed hij deze uitspraak en wees daarbij de gemeente waar het kond moest worden ingeschreven, daar uit een rapport van de hoofdinspecteur van het kadaster van 24 januari 1837 was gebleken, dat het huisje van Pieter Kool voor het grootste gedeelte op het grondgebied van Leerdam en voor het kleinste gedeelte op dat van Kedichem was gelegen. De gemeente Nieuwland was kennelijk geheel niet meer in het geding.
En opgrond van deze beslissing kon Pieter uiteindelijk op 29 april 1837 de geboorteaangifte bij de ambtenaar van de burgelijke stand te Leerdam dan doen, opgelucht, dat hij kennelijk niet n niemandsland woonde.
In het bevolkingsregister van Leerdam, dat aangelegd werd in 1839, werd zijn gezin dan ook uitdrukkelijk ingeschreven onder de plaatsbepaling “Oosterwijk”. Het huisje lag immers in de noordwestelijke hoek van de polder Klein Oosterwijk.
Gelukkig behoefde niet uitgemaakt te worden in welk deel van het huisje Maaike ter wereld kwam, anders was deze kwestie nog niet opgelost.
Hoe eigenaardig het verloop van de grens tussen Leerdam en Kedichem is, wordt bewezen door het feit, dat de huizen aan de oostzijde van de Koenderseweg tussen Tiendweg en de spoorweg op Kedichems gebied liggen. Over deze grens, die Oosterwijk aan tweeën sneed, schreef de her J.D. van der Zalm al eerder in een nummer van dit orgaan.
De gegevens, die tot dit artikel hebben geleid, zijn grotendeels afkomstig uit het gemeente-archief van Leerdam.

B.J. de Groot

Jaargang 4 nr.4