In beginsel ga ik er van uit dat ons tijdschrift niet geschikt is om godsdienstige kwesties te behandelen. Dat ik daar nu van afwijk komt door de keuze van het onderwerp. Dit artikel zou niet op papier zijn gekomen wanneer Jansenius geen Leerdammer zou zijn geweest.
Uiteraard zijreacties op dit verhaal van harte welkom, maar mogelijk zal ik mij bij eventuele beantwoording enige beperkingen opleggen.
Cornelis Jansen(ius), zoon van een timmerman, werd geboren op donderdag 28 oktober, of woensdag 3 november 1585. (Data volgens de Juliaanse kalender).
Een plaatselijk priester gaf hem het eerste onderwijs, daarna volgden lessen in Utrecht.
Na de eeuwwisseling studeerde Jansenius in Leuven onder leiding van de Jezuïeten, in wier orde hij zich liet opnemen. Daar had Jansenius spoedig spijt van; hij ging over naar het “College van arme studenten”, dat was gesticht door paus Adriaan VI (1459 – 1523), wiens pontificaat (Pausschap) in 1522 aanving.
Jansenius studeerde nu onder leiding van de Amsterdammer Jacobus Jansonius (?), een bewonderaar van de kerkvader Augustinus en een vijand van de Jezuïeten.
In 1604 “promoveerde” Jansenius met lof in de theologie (godgeleerdheid); wij zouden zeggen: hij slaagde met lof voor het doctoraal examen. Ook zijn vriend Jean du Vrgier de Hauranne, een rijke jindeling uit Bayonne, “promoveerde” in dat jaar. Deze had in Parijs gestudeerd en was eveneens leerling van de Jezuïeten geweest. Jansenius wist hem liefde voor Augustinus in te boezemen en hem afkering van de Jezuïeten te maken.
Door bemiddeling van Du Vergier werd Jansenius aangesteld als huisonderwijzer bij een aanzienlijke familie in Parijs, waar hij weldra zo bekend werd dat de Sorbonne hem de doctorsgraad in de theologie, die hij echter niet aanvaardde, toekende.
In het jaar 1616 keerde Jansenius naar Leuven, waar men hem het bestuur over het College Pulcheria (wat dat dan ook zijn moge) aanbood, terug. Deze benoeming aanvaardde Jansenius, maar een professoraat in de filosofie (wijsbegeerte) sloeg hij af.
Op donderdag 24 oktober 1619 (Gregoriaanse kalender) verwierf Jansenius de doctorsgraad in de theologie; later werd hij benoemd tot professor in die studierichting
In geschrifte begon Jansenius met de exegese (verklaring) van enkele boeken uit het Oude Testament; tevens begon hij aan het boek dat zijn levenswerk zou worden: een uitgebreide verhandeling met als titel: Augustinus seu doctrina S. Augustini de humanae sanitate… over de door hem vereerde Augustinus aangaande diens leer over de (erf-)zonde en de goddelijke genade, over de vrijheid van de wil en uiteraard over het kernstuk: de praedestinatie, ook wel als voorbeschikking aangeduid.
Toen in 1629 ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik werd veroverd en de dominees de stad voor het Protestantisme trachtten te winnen, trad Jansenius tegen hen op.
In 1636 ging Jansenius een hoge kerkelijke functie bekleden; hij werd bisschop van Ieper, een stad op 100 kilometer ten westen van Brussel. Het is maar van korte duur geweest; op donderdag 6 mei 1638 overleed Jansenius.
Op zijn sterfbed heeft Jansenus zijn nog niet gepubliceerde boek vermaakt aan zijn vrienden, zeggende: “Moeilijk kan er iets aan veranderd worden, maar zo de Stoel in Rome iets veranderd wil hebben ben ik een gehoorzame zoon. Aan die Kerk, waarin ik altijd, tot dit doosbed toe, heb geleefd, ben ik gehoorzaam. Zo is mijn laatste wil!”
In het hier volgende worden verschillende aspecten uit het voorafgaande nader toegelicht.

De orde der Jezuïeten
De Spanjaard Ignatius van Loyola richtte in 1534 de orde der Jezuïeten (eigenlijk: Sociëteit van Jezus) op. Paus Paulus III (1466 – 1549, pontificaat vanaf 1534) bekrachtigde de oprichting van deze nieuwe orde.
Ignatius was tot het inzicht gekomen dat verwijzing van de zogenaamde ketters naar de brandstapel niet het geëigende middel was om een dam op te werpen tegen het veldwinnend Protestantisme, maar dat een andere aanpak nodig was.
Reeds spoedig bleek dat de Jezuïeten ook internkerkelijk niet afkering waren van kritiek. Zo ontstond omstreeks het jaar 1600 een ernstig conflict met de orde der Dominicanen, waaraan paus Paulus V (1552 – 1621, pontificaat vanaf 1605) zich zo ergerde dat hij beide partijen het zwijgen oplegde. Hun leidsman in die tijd was de Spanjaard Molina (1535 – 1600), wiens invloed tot diep in de zeventiende eeuw heeft gereikt.
Populair is de orde nooit geweest; geen enkele Jezuïet is ooit tot paus gekozen! Ze is enige tijd, na de breve “Dominus ac Redemptor” van paus Clemens XIV (1705 – 1774, pontificaat vanaf 1769), opgeheven geweest. Maar in 1814 was ze er weer, nu na de bulle “Sollicitudo omnium ecdesiarum” van paus Pius VII (1740 – 1823, pontificaat vanaf 1800). Paus Pius VII was de paus die Napoleon tot keizer van Frankrijk kroonde.

De kerkvader Augustinus (345 – 430)
Augustinus was ongetwijfeld de meest vooraanstaande theoloog in de begin-eeuwen, gerekend vanaf het einde van de apostolische tijd, van de nog ongedeelde oudchristelijke kerk.
Samen met nog een drietal andere grote theologen heeft men hem de titel “kerkvader” gegeven.
Dat drietal bestond uit Ambroius (ca. 338 – 397), bisschop van Milaan, aan Hiëronymus (ca. 340 – 420), schepper van de Vulgata, de latijnse vertaling van de Bijbel, en aan paus Gregorius I, de Grote (540- 604) wiens pontificaat in 590 begon.
Aurelius Augustinus werd geboren in Tagaste in Numidië, een landstreek ten westen van het huidige Tunesië, in Noord-Afrika dus. Het eerste onderricht kreeg hij van zijn moeder Monnica, een christenvrouw, zijn vader was een heiden.
Voor verdere studie ging Augustinus onder andere naar Carthago, maar hij boekte weinig resultaat. Aanvankelijk zag het er helemaal niet naar uit dat voor Augustinus een grote toekomst was weggelegd.
Eind 373 sloot Augustinus zich aan bij de Manicheëers, een secte waarbij hij tien jaar werkzaam was.
In het jaar 383 stak Augustinus over naar Europa, was het jaar daarop in Milaan, waar hij lessen in welsprekendheid gaf en onder invloed kwam van bisschop Ambrosius.
In de zomer van het jaar 386 voltrok zich de algehele ommekeer in zijn denken en zijn zedelijke opvattingen; in het bijzonder werd hij getroffen door de teksten Romeinen 13 : 13 en 14: “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts! Laten wij, als bij lichten dag, eerbaar wandelen, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in wellust en losbandigheid, niet in twist en nijd! Maar doet den Here Jezus Christus aan en wijdt geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opgewekt” (vertaling van het NBG)
Op Paasdag 387, 25 april, werd Augustinus tegelijk met zijn zoon Adeodatus (? – ?) gedoopt.
In het jaar 388 was Augustinus, ijverig studerend, weer terug in Tagaste. In het jaar 391 werd hij in Hippo Regius, kuststad in Numidië, tot presbyter gewijd, vijf jaar later werd hij aldaar tot bisschop gewijd.
Augustinus heeft in zijn 34-jarig episcopaat zeer veel geschreven, zijn “Confessiones” en zijn “Retractiones” zijn beroemd geworden en velen tot zegen geweest.
Energiek bestreed Augustinus de denkbeelden der sectariërs. Zijn grootste tegenstrever was zijn tijdgenoot Pelagius (? – na 418), een Britse monnik. Pelagus verloor de strijd. Op het derde algemeen concilie in het jaar 431, gehouden in Ephese, werden zijn principes veroordeeld!
Augustinus overleed tijdens het beleg van Hippo Regius door de Vandalen, een via Spanje in Noord-Afrika doorgedrongen Germaanse stam. Zijn leerling Possidius (? – ?) heeft zijn leven beschreven.

De praedestinatieleer
Zoals reeds gezegd: in de werken van Augustinus en Jansenius is de praedestinatieleer dominant, in die van Molina zeker niet. Molina noemde de praedestinatieleer een wrede zaak, en veeg uit de pan aan het adres van Luther (1483 – 1546) en Calvijn (1509 – 1568).
Wat Augustinus en Jansenius precies over de praedestinatieleer hebben gedoceerd is mij niet bekend; ik zou hun in het Latijn gestelde geschriften niet hebben kunnen begrijpen. Mijns inziens kan men ten aanzien van het thema praedestinatie en drietal opvattingen onderscheiden.

1. Meestal in de handboeken vermeld: God heeft van eeuwigheid, dat wil zeggen reeds eeuwen vóór hun geboorte, besloten bepaalde mensen (overigens gewonen zondaren) met het geloof te begiftigen, waardoor hun heil, de eeuwige zaligheid, wordt vastgelegd. Dit is de electie of uitverkiezing. Ten aanzien van de overigen heeft God, eveneens van eeuwigheid, besloten hen niet met het geloof te begiftigen. Hun wacht de eeuwige rampzaligheid. Dit is de reprobatie of verwerping. Eén en ander wordt gestaafd met Ephesiërs 1 : 3 e.v. Deze visie is echter niet zonder problematiek.
2. Ook hier is de electie geloofspunt, maar men verwerpt de reprobatie van eeuwigheid, omdat daarover in de Bijbel geen duidelijke teksten zijn te vinden. De (menselijke) logica wordt hier doorbroken!
3. De Petrinische visie, op grond van 1 Petrus 1 : 1-2. Voorkennis is niet hetzelfde als raadsbesluit! (De astronomen hebben voorkennis omtrent de mogelijk fraaie zonsverduistering van 11 augustus 1999, maar het zou absurd zijn te zeggen dat zij hebben besloten dat er op die dag maar eens een zonsverduistering moet komen).
Het is een tekst die mijns inziens nog het beste aansluit op een verblijdend Lucas 2 : 10 en een even verblijdend Johannes 11 : 25.

Vooraf: de jaartallen van de vier nog te noemen anti-Jansenistische pausen vermeld ik aan het slot van dit artikel. Mijns inziens zal het de overzichtelijkheid van de getallenverzameling enigszins bevorderen.

In het jaar 1640, twee jaar na het overlijden van Jansenius verscheen in Leuven zijn boek, de “Augustinus”, in druk, ondanks de tegenwerking der Jezuïeten. Dezen beijverden zich nu om het boek onder censuur te brengen, en inderdaad werd het in 1641 op de Index, de lijst van verboden boeken geplaatst. Omdat deze plaatsing voor het nabije Frankrijk, waar de Sorbonne-universiteit het voor het zeggen had, zinloos zou zijn, werd de medewerking van paus Urbanius VIII gezocht en verkregen. Urbanius vaardigde daarop de bul “In Eminenti” uit, een anti-Jansenistisch stuk.
Hiertegen kwam in verzet de Parijzenaar Antoine Arnauld (1612-1694). Doctor der Sorbonne, geharnast Jansenist, met “Lettre à un Duc et Pair” en “Apologie de Jansenius”. (Let wel, het dogma der pauselijke onfeilbaarheid geldt pas sinds 1870. Omdat Arnauld contacten had met het Jansenistische Port-Royal, nonnenklooster en geleerdenasyl, gelegen te zuidwesten van Versailles, gingen de Jezuïeten ook actie voeren tegen de ingezetenen van Port-Royal.
Arnauld heeft veel tegenwerking ondervonden, in 1656 verloor hij zijn betrekking, moest in 1676 naar het noorden uitwijken, overleed in Brussel. De afzetting in 1656 bracht de beroemde wis- en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662) in het geweer. In zijn bekende “Lettres à un Provincial” hekelde hij de zedenleer der Jezuïeten. Pascals vroege dood heeft hem waarschijnlijk veel onheil bespaard.
Tijdens het pontificaat van Innocentius X kwamen de Jezuïeten met een andere manoeuvre: zij stelden een samenvatting van de Augustinus op in vijf stellingen en legden die, weer met grote nadruk, voor aan Innocentius X ter beoordeling. Deze kwam, zij het na lange aarzeling, met het afkeurende “Cum Occasione”. Er is in 1653 en later veel te doen geweest omtrent de samenvatting met de vijf stellingen.
De opvolger, Alexander VII, eerder medewerker van Innocentius X bevestigde de bul opnieuw en deed er nog een schepje bovenop, creëerde een formulier dat door alle geestelijken moest worden ondertekend. De Jansenisten moesten natuurlijk verstek laten gaan.
Tijdens het bewind van de pausen die daarna zijn gekomen: Clemens IX, Clemens X, Innocentius XI, Alexander VIII en Innocentius XII bleven de bullen tegen de Jansenisten achterwege, maar tijdens het Pontificaat van Clemens XI ontbrandde de strijd weer. Clemens vaardigde de anti-Jansenistische bullen “Vicam Domini” in 1705 en “Ungenitus” in 1813 uit.
De opponent was de Jansenistische theoloog Pasquier Quesnel (1634-1719), die met onder andere “Réflexions morales” de aandacht had getrokken. Ook Quesnel had te klagen, moest naar Nederland vluchten en is in Warmond begraven.
In het jaar 1709 is de Jansenisten een zware, welhaast vernietigende slag toegebracht, niet door clericalen, maar door Lodewijk XIV (1638-1715, regerend koning vanaf 1661). De beide Jezuïetische biechtvaders van Lodewijk beschuldigden de Jansenisten ervan staatsgevaarlijke complotten te smeden; Lodewijk ontstak daarop in woede en gelastte toen de opheffing van Port-Royal per donderdag 11 juli van dat jaar. Pas nadat hetb klooster steen voor steen was afgebroken en zelfs eeuwenoude graven in de kloostertuin waren geruimd, kwam Lodewijk tot bedaren.
Voor de Jansenisten in Frankrijk braken nu moeilijke tijden aan, ook zij die niet werden vervolgd en niet werden verbannen, hadden nu slechts een pover, kwijnend bestaan in het vooruitzicht.

Tenslotte enige jaartallen, zie aanhef van dit epistel:
Urbanus VIII, 1568-1644, paus vanaf 1623.
Innocentius X, 1574-1655, paus vanaf 1644.
Alexander VII, ? -1667, paus vanaf 1655.
Clemens XI, 1649-1721, paus vanaf 1700.

J. Rouwerd

Jaargang 15 nr 3
Jaargang 16 nr 2