Na het overlijden van prins Willem I werden bij het delen van de erfenis de graafschappen Buren en Leerdam aan de oudste zoon, Philips-Willem, toegewezen. Prins Maurits erfde op zijn beurt Buren en Leerdam en stelde deze domeinen, met andere, onder toezicht van zijn Rekenkamer in ‘s-Gravenhage.
Namens de prins, in zijn hoedanigheid van graaf van Leerdam, behandelde de Rekenkamer alle lopende zaken. Voor zeer belangrijke zaken overlegde men met de prins. Allengs kreeg de Rekenkamer meer bevoegdheden, zeker na het overlijden van prins Willem II. Namens de Rekenkamer was, ingaande 1620, een rentmeester der domeinen en geestelijke goederen over het graafschap Leerdam aangesteld.
De rentmeester moest vroom, getrouw, neerstich en bequaem zijn en experiëntie (ervaring) bezitten. Hij moest twee rekeningen beheren: één van de domeinen en één voor de geestelijke goederen (kerkbeheer). Op gezag van de Rekenkamer was voor beide rekeningen een schema met strikte richtlijnen en voorschriften opgesteld. Jaarlijks werden zowel de Stadsrekeningen als die der geestelijke goedreen in ’t openbaar (voor)gelezen en door Raad en Rekenmeesters afgehoord. Geen uitgaven vonden plaats dan na aanvrage en verleend fiat en tegen gewaarmerkte kwitanties.
Als “souveraine” graaf van Leerdam is “sijne Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau, etc. etc. etc.” heer en meester, kortom gebieder in zijn graafschap over hoofd en hals, over wind, water en weide en over alles wat daar op en daar in is.
Namens de graaf werden Stad en Graafschap Leerdam bestuurd door een Drossaard, een Schout, twee Burgemeesters en zeven Schepenen, bijgestaan door een secretaris, een gerechtsdienaar, een bode, poortwachters en een klapwaker.
Inkomsten werden o.a. verkregen uit verpachting van accijnzen, van de Waag, van de Wind- en Rosmolen en ook van verleende octroyen aan ambachtslieden en neringdoenden. Zo’n octroy garandeerde het (alleen-)recht op het vervaardigen en/of verhandelen van diensten of produkten in de overeengekomen branche.
Zo betaalden ook de Grutters voor hun octroy en leefden van de meeropbrengst uit hun geleverde arbeid of goederen. Aan de Vlietstraat (nu Vlietskant) was de Grutmeulen van Schepen Muylwijck, in de Fonteinstraat die van Uythoff en in de Kerkstraat de Grutterij van Otto de Man.
Bijgaande Publicatie van de Raden en rekenmeesters herhaalt hun opgelegd verbod aan de ingezetenen om Quern- of handmolens te houden of te gebruiken met ingang van 1771. Voor het gorten van haver is men hierdoor dus gedwongen van de diensten der Grutters gebruik te maken. Arbeiders die haver dorsen en met haver zijn betaald mogen die bij de Grutters omruilen voor goede gort, naar rato van het gewicht en tegen betaling van drie stuivers voor het schepel.
Met veel omhaal van “stadhuiswoorden” wordt in de tweede alinea van de Publicatie nog eens herhaald wat al werd gestipuleerd ten aanzien van het gorten van haver.
Eigenlijk staat er zo als het nu zou worden geschreven:

Zo is het, dat wij hebben goedgevonden bij uilegging, verandering en
uitbreiding van onze voorgemelde publikatie, die voor het overige in
volle kracht en waarde wordt gelaten en volkomen effect zal moeten
sorteren, te blijven en te stellen, gelijk wij blijven en stellen bij dezen:
dat de voorgemelde toestemming en verplichting van de geoctroyeerde
grutters, om havere tegen goede gort te verruilen, alleen plaats zal heb-
ben omtrent zodanige personen welke gewoon zijn met dorsen haver te
verdienen zonder mede op andere lieden van toepassing te zijn, herroe-
pende en opheffende te dien einde bij dezen de woorden of ook andere
die zulks zouden willen doen bij onze meergemelde publikatie voorko-
mende, tevens wel expres verbiedende alle kwade praktijken die in deze
om met zodanige arbeiders te heulen en daardoor de geoctroyeerde Grut-
ters te benadelen bij de hand mochten worden genomen telkens op de
boete van tien gulden zo wel door de arbeider als degene welke met hem
mocht hebben geheuld, te verbeuren.

Dergelijke Publikaties werden in het openbaar “van den Stedenhuyse gelesen” ten aanhoren van de omstanders en daarna als affiche aan de gebruikelijke openbare plaatsen gedurende enige weken getoond.

Bats

Jaargang 11 Nr. 1