In juni 1996 is het Monumenten Selectie Project in de regio Zuidhollands Waardengebied van start gegaan. Dit project is bedoeld als inhaaloperatie voor het beschermen en beschrijven van ‘jonge’ rijksmonumenten. Het Monumenten Selectie Project omvat twee onderdelen: in de eerste plaats gebouwen en in de tweede plaats stads- en dorpsgezichten.

Voor het aanwijzen van dorpsgezichten worden Concept Indicatieve Lijsten samengesteld. Eén zo’n dorpsgezicht is Oosterwijk. De beschrijving ervan op genoemde lijst gaat zeer uitvoerig in op de ontwikkeling van dit gebied. Wij laten dan ook onderstaand een groot gedeelte van deze beschrijving volgen.

Opgemerkt dient te worden dat, anders dan een beschermd rijksmonument, een dorpsgezicht niet beschermd wordt door de monumentenwet. Een dorpsgezicht zal bescherming moeten vinden in de regelgeving van een bestemmingsplan.

Inleiding

1. Algemene typering
Het beschermd dorpsgezicht “Oosterwijk” bestaat in hoofdzaak uit een als gevolg van een dijkdoorbraak in het eerste kwart van de 19e eeuw geherstructureerde en mede in verband hiermee in de 19e en 20e eeuw deels heringevulde binnendijks gelegen dijknederzetting langs de noordzijde van de Linge. Binnen het dorpsgezicht zijn nog duidelijk sporen van doorbraken en herstellingen herkenbaar.
Het gaat hierbij in het bijzonder om het zichtbare gat op de plaats van het weggeslagen deel van de Oudendijk, het herstelde vak van de Noorder Lingedijk, het hieronder binnengedijkte wiel “Barendrecht” (ook genoemd: De Beerendregt of de Ber) en om de ringkade rond dit wiel. Zeer bijzonder is de 19e eeuwse, op het relict van de Oudendijk aangelegde begraafplaats. Het dorpsgezicht “Oosterwijk” omvat verder onder meer een kerkgebouw uit 1872, enige 17e-, 18e-, 19e- en 20e-eeuwse boerderijen, alsmede een uit de 19e eeuw stammende boerderij annex veerhuis.

2. Datering plannen en uitvoering
De laatste dijkdoorbraak te Oosterwijk was in het jaar 1820; de sluiting van het gat vond hetzelfde jaar plaats door opwerking van de beringingskade, ter lengte van 280 m, en van het gespaarde dijkdeel, de bezinkingskade van ca. 300 m lengte.
De aanleg van de begraafplaats op het oude dijklichaam vond plaats kort voor 1830, vanwege een in het jaar 1829 in werking tredend Koninklijk Besluit dat een verbod inhield op het begraven in kerken.

3. Ontwerper en uitvoerder
De beringingskade werd aangelegd door J. Visser Azn., die hiervoor f. 2800,- ontving.
Het dijkherstel was aanvankelijk vermoedelijk in handen van rijk, provincie en het waterschap. Uitvoerders waren J. Switzer Jz. Uit Amsterdam en A. Suurland en D.W. Kar uit Gorinchem, die het werk aannamen voor f 21.000,-. Her rijk subsidieerde met een bedrag van f 60.000,- De kosten der Lingewerken in ruime zin, werden vanaf 1826 gedragen door provincies Zuid-Holland (5/8 deel), Noord-Holland (1/8 deel) en door de betrokken dijkdistricten (2/8 deel).
Aanleg van de begraafplaats vond plaats onder vigeur van de gemeente Leerdam. De egalisering kostte f 380,-.

4. Beknopte motivering
Het beschermd dorpsgezicht “Oosterwijk” omvat een deel van het gelijknamige bebouwingslint langs de landzijde van de Noorder Lingedijk en relicten van dijkdoorbraken en van dijkherstel. Het typische rivieroeverlandschap, waarvan het gezicht deel uitmaakt, wordt gekenmerkt door de buitendijks gelegen gronden in de Galgenwaard en Den Oel en door het zich buiten het beschermd dorpsgezicht uitstrekkende weidenlandschap met strokenverkaveling. De relicten van verscheidene dijkdoorbraken en van de werken die zijn uitgevoerd om de ontstane gaten weer te herstellen, vormen goed herkenbare materiële voorbeelden van de eeuwenlange strijd van de mens tegen de rivieren en in het bijzonder die uit de 18e- en vroege 19e eeuw. De begraafplaats op een deel van de Oudendijk is een zeldzame en opmerkelijk gaaf voorbeeld van een in de eerste helft van de 19e eeuw tot stand gebracht, sober, verhoogd gesitueerd grafveld, waarop nog verscheidene midden-19e-eeuwse zerken en grafstenen en een baarhuisje aanwezig zijn.
Oosterwijk is een goed herkenbaar en vrij gaaf voorbeeld van een in de 19e- en 20e eeuw ten dele heringerichte, lineaire, binnendijks gelegen, agrarische nederzetting, waarvan meerdere 17e-, 18e-, en 19e-eeuwse boerderijen, enige vroeg 20e-eeuwse villa’;s en een klein kerkgebouw uit het derde kwart van de 19e eeuw voorname beelddragers zijn.

Ontstaan en ontwikkeling

1. Oorspronkelijke structuur
Het oevergebied van de Linge werd in de Middeleeuwen ontgonnen door het graven van sloten haaks op de rivier.
Eén van de plaatsen waar dat het vroegst gebeurde was Oosterwijk, dat al rond het jaar 1000 wordt genoemd. De tamelijk smalle oeverwal diende als ontginningsbasis voor de verder van het water gelegen klei-op-veen- en veengronden, die tegen het einde van de 13e eeuw geheel in cultuur waren genomen. Op den duur klonken deze laatste gronden door voortgaande ontwatering in, zodat de oeverwal relatief hoog kwam te liggen. Toenemende wateroverlast maakte het noodzakelijk de oeverwal te bedijken en zijn door de eeuwen heen op verscheidene plaatsen (meermalen) bezweken. Naast hoge waterstanden waren kruiend ijs en onderloopsheid of kwel van de dijken belangrijke oorzaken van overstromingen van de Lingedijken. Bij herstel van de dijk werd het ontstane kolkgat of “wiel” “binnen- of buitengedijkt”, waardoor een slingerend dijkpatroon tot stand kwam.
Oosterwijk is één van de plaatsen waar de dijk meer dan eens is bezweken. De kwel werd ter plaatse veroorzaakt door een in de ondergrond aanwezige fossiele stroomrug.
Er is weinig bekend over de vroege catastrofes – het jaar 1381 wordt soms genoemd – maar doorbraken in 1741 en 1820 hebben tot op heden duidelijke sporen nagelaten. Op de kaart van ca. 1560 van Jacob van Deventer heeft de dijk een beloop dat min of meer correspondeert met dat van de huidige Oudendijk. De knik van de dijk direct ten oosten van de “dorpskom”, en wieltje verder noordelijk daarvan aan de dijkvoet en een loos dijkfragment aan de Leerdamse zijde duiden erop dat voor 1560 een breuk werd hersteld door middel van het buitendijken van een wiel. Ook toont deze kaart een uitwatering naar de Linge, de Middelkoper Vliet (uit 1371) die parallel loopt aan de Koendersche Weg, voorheen ook Kappersouweweg genoemd. De oudste kadastrale kaart (1822) laat wat dit punt betreft nog meer details zien. De strokenverkaveling van het polderland strekte zich nog uit over het buitengedijkte gebied, waarbij het tracé van de Oudendijk het patroon duidelijk verstoorde.
De doorbraak van 1741, een gat van omstreeks 40 m in de Oudendijk, komt vreemd genoeg niet voor op de kaart uit 1753, die mogelijk ten dele is gebaseerd op een enige decennia ouder voorbeeld, maar wel op die van 1741 en 1767. (Deze laatste is een iets gewijzigde kopie van een kaart uit 1681). Het gat ontstond ter plekke van het nog bestaande wiel aan de noordzijde van het gezicht. De breuk werd blijkens de kaart van 1741 hersteld door middel van een dijkvak dat vermoedelijk in hoofdzaak het nu nog bestaande tracé volgde, maar dat niet voorkomt op de kaart van 1767, die, net als het origineel van 1681, een egaal vlak van buitendijkse gronden laat zien. Het dijkvlak staat ook niet op de kaart van 1753, maar deze laat wel een tamelijk grote, langgerekte plas zien ter hoogte van de kerk van Oosterwijk. Ontstond deze plas door diepe uitspoeling van de toen al eeuwen afgesloten Middelkoper Vliet en is de in 1741 herstelde Lingedijk al spoedig weer verlaten ten gunste van de inmiddels toch weer gerepareerde Oudendijk? Met andere woorden: heeft er vrij kort na 1741 een weinig tot de verbeelding sprekend en daardoor in de literatuur (nog) niet bekend landverlies plaatsgevonden? Hiervoor komen in aanmerking de winter van 1743-44, 1746-47 en 1750-51. Opmerkelijk op de kaart van 1753 is het binnengedijkt wieltje ten noorden van het gebied ’De Beerendregt’, dat zijn naam ontleent aan een voormalige zetel van het zgn. ‘Dijkcollege van Ter Leede en Schoonrewoerd, van het Hoogheemraadschap van de Vijfheerenlanden, het dijkhuis ‘De Barendrecht’. Het dijkvlak en de bodemtoestand ter plaatse waren vanouds berucht, wat wellicht in de naam tot uitdrukking werd gebracht.

Het toponiem Barendrecht of Beerendreht kan een verbastering zijn van het woord ‘baredricht’ (‘bare’ = hoogwater; ‘dricht’ = weide) of anders van het pleonastische ‘beerdrec’ (zowel ‘beer’ als ‘drec’ = drek); het minder aannemelijke ‘beredrec’ komt ook in aanmerking als oorsprong (met hierin ‘bere’ = zwijn; vlg. de voormalige hofstede ‘Wolvennest’ aan de Koendersche Weg, kaarten 1847/48 en 1913).

De plattegrond van Oosterwijk werd blijkens de kaart van 1560 bepaald door de Lingedijk met zijn scherpe bocht en door een kort, geknikt achterstraatjes, het tegenwoordige Kerkelaantje. In dit gebied was enige verdichting van de bebouwing, met de oude kerk als centrum. Tevens bevond zich hier – iets naar het westen gelegen – een kasteel, het vroegere, van oorsprong vroeg 15e eeuwse ‘Huis te Oosterwijk’, dat omstreeks 1500 werd herbouwd, maar in 1560 alweer in ruïneuze staat verkeerde. Het huis is in de 17e eeuw opnieuw herbouwd, maar door verwaarlozing moest het rond 1860 grotendeels worden gesloopt. Door een grote brand in 1984 in het toen nog bestaande deel van het gebouw, resteert nu nog slechts een kelder in een omgracht terrein, waarop met erg weinig respect voor het verleden nieuwbouw werd gerealiseerd. Tot het oude kasteelcomplex behoorde ook een, nu nog bestaande, 17e of 18e eeuwse boerderij.
De vooral agrarische bebouwing van Oosterwijk strekte zich in hoofdzaak uit langs de binnenzijde van de dijk langs de Linge, maar de kaart van 1560 laat ook enige buitendijkse bebouwing zien, onder meer in de nabijheid van het Heukelumse Veer. Ook toont de kaart bebouwing langs de Leerdamse dijkstomp, wellicht het dijkhuis. De in 1767 geschetste toestand wijkt hiervan – wellicht ook door de schaal der kaart – niet wezenlijk af, maar die van 1753 geeft aan een aantal details, die op een oudere structuur teruggaan. Zo komt enige bebouwing voor in het gebied ‘Beerendregt’, ongeveer op de plek waar in 1560 bebouwing aan de dijkstomp voorkwam, met daaronder vermoedelijk het gelijknamige dijkhuis. Tevens toont de kaart van 1753 een vrij duidelijke inrichting van dit gebied met weiden en/of hooilanden en een eenvoudig slotenpatroon, terwijl de overige delen als grienden en onland zijn aangeduid. Na de herdijking ervan, kort na de ramp van 1741, moet het gebied weer in cultuur zijn genomen, maar al spoedig alsnog verloren zijn gegaan. Tenslotte laat de kaart het landhuis ‘Lingezigt’ zien, iets ten oosten van de Barendrecht, aan de binnenzijde van de Lingendijk.
De lineaire structuur van de bebouwing en de verdichting nabij de kerk bleven in hoofdzaak in tact, al moet in de loop der tijd regelmatig (gedeeltelijke) herbouw hebben plaatsgevonden, ook vanwege de waterschade ontstaan door dijkdoorbraken elders. Een flink aantal van de bestaande boerderijen dateert echter nog uit der 17e en 18e eeuw. De binnendijks gelegen boerderijen zijn – ondanks de regelmatig voorkomende overstromingen – slechts ten dele op een verhoging aangelegd. De oeverwal en de dijk boden in de praktijk vermoedelijk voldoende zekerheid voor de levende en liggende have.

2. Ontwikkeling in de 19e en 20e eeuw in hoofdlijnen
In 1820 werden de voormalige zogenaamde schoutambachten Kedichem en Oosterwijk samengevoegd. Het tegenwoordige beschermd dorpsgezicht ‘Oosterwijk’ viel tot 1820 onder vier, en daarna tot 1986 – toen de voormalige gemeente Kedichem bij Leerdam werd gevoegd – onder een drietal gemeenten: behalve de genoemde n.l. ook nog Heukelum, dat een smalle oeverstrook aan de noordzijde van de Linge omvatte.
Aanvankelijk ging het alleen om buitendijks land, na 1820 ook om binnendijkse gronden. De grenspalen die de gemeenten scheidden stonden aan de Lingedijk. Het gebied ‘De Barendrecht’ lag tot 1986 bijna geheel binnen de toenmalige gemeentegrenzen van Leerdam. Gemeentelijke en provinciale herindeling bracht de grens toen naar het midden van de rivier.
De 19e eeuw begon met een tweetal grote overstromingen, n.l. die van 1809 (met doorbraak te Kedichem) en die van 1820. In dit jaar bezweek, als gevolg van ijsgang, onder meer het dijkvak de Oudendijk te Oosterwijk, nadat de eventuele de eventuele resten van het dijkherstel van 1741 al waren weggespoeld. Mogelijk is het dijkhuis ‘De Barendrecht’ hierbij verzwolgen of onherstelbaar beschadigd want alleen de huisplaats laat zich op de kadastrale kaart van 1822 nog herkennen. Het water zocht zijn weg vooral in noordelijke richting, brak daar door de Oudendijk en overspoelde de polders, waarbij mogelijk één of meer boerderijen werden weggevaagd. Een breed wiel met een smalle verbinding naar het bestaande kolkgat en sterke vergroting daarvan waren de grootste gevolgen, zoals de kadastrale kaart van 1822 duidelijk laat zien. De kaart van 1840 geeft aan dat het water eveneens in westelijke richting over de Oudendijk is gespoeld, zuidelijk langs de oude kerk en het kasteel. Waarschijnlijk is ook hier aanzienlijke materiele schade aangericht; in ieder geval vertoont de kaart van 1822 er een opmerkelijke leegte. De vernielingen bestonden in belangrijke mate ook uit de afzetting van een laag zwavelig materiaal: overslaggrond.

Bij het herstel van de schade is het wiel binnen de dijk getrokken door de dijk ten dele, met een flauwe bocht zuidwaarts, te verleggen, volgens het nu nog bestaande tracé (kaart 1822). Een aantal jaren later, mogelijk pas na 1840 – het verzoek werd ingediend in 1828 – werd een ringkade aangelegd om het noordelijke wiel (vgl. kaart 1847/48), dat hiermee werd afgescheiden van de polder Hoog-Oosterwijk. Mettertijd zijn grote delen van de stroomgaten verland en rond 1930 bestonden nog slechts drie afzonderlijke, diepe wielen, die ook nu nog in het veld aanwezig zijn. De gronden van de Barendrecht werden voornamelijk gebruikt als wei- en hooilanden en grienden.

Bij de (her) inrichting van het rampgebied, na 1820, is de weg Noorder Lingedijk op het nieuwe dijkvak getraceerd en is hij hierbij aanvankelijk als grindweg verhard. Pas in de jaren 1935-37 werd de weg van een klinkerbestrating voorzien, die inmiddels is vervangen door asfalt, zonder dat een noemenswaardige verbreding van het profiel plaatsvond. Het veer naar Heukelum bleef tot 1969 intact; de veerstoep had tot na de Tweede Wereldoorlog een grinddek, maar is uiteindelijk geasfalteerd.
Als direct gevolg van de doorbraak van de Oudendijk en de verlegging van de doorgaande wegverbinding naar het nieuwe dijkvak werd de veel langere Oudendijk al spoedig voor het verkeer van en naar de stad Leerdam gesloten. Het westelijk deel van de Oudendijk maakte echter deel uit van de verbinding tussen de Lingedijk en Leerbroek via de Koenderse Weg en bleef intact als weg. De Koenderse Weg – in de 19e eeuw een kleiweg, maar later begrind – en dit deel van de dijk behielden hun grinddek tot na de Tweede Wereldoorlog. Tevens was dit deel van de Oudendijk onderdeel van de hoofdas van Oosterwijk, waardoor hij tot op heden de toegang vormt tot enige woningen en boerderijen.
Als onderdeel van verschillende dijkherstellingen zijn ook verhogingen en verzwaringen van de dijk uitgevoerd. Bij enige oudere boerderijen is dit nog herkenbaar in de vorm van (gemetselde) grondkeringen in de dijk en een stoep voor de gevel (o.a. Lingedijk 155/157, 199).
Ten behoeve van de stichting van een begraafplaats kwam in 1828 het oostelijke deel van de Oudendijk in handen van de gemeente Leerdam. De begraafplaats werd in 1830 geopend en als zodanig werd de grond dan ook opgenomen in de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel (1832). En kort daarvoor, in 1829, in werking getreden K.B. dat inhield een verbod op het begraven van doden in kerken betekende de aanleiding voor het stichten van deze nieuwe begraafplaats. Het terrein werd omheind, van een toegangshek en een simpel baarhuisje voorzien, terwijl in plaats van fruitbomen, rondom passende begroeiing tot ontwikkeling kwam. In 1843 en 1859 vonden aanpassingen plaats ten behoeve van joodse graven.
Het oorspronkelijk dijkwegtracé werd als uitgangspunt voor de plattegrond gehandhaafd; mogelijk is de huidige begrinding hierop terug te voeren.
Voorbij de begraafplaats – tot aan het wiel – verviel de weg op de dijk totaal, terwijl direct ten westen daarvan een pad werd gerooid, het huidige Klein Oosterwijk en/of de Wielkade, die de ontsluiting van enkele boerderijen overnam.
De Buitendijkse gronden, zowel die nabij de Barendrecht, als die in ‘De Galgenwaard’ deden dienst als hooilanden. Ook zijn ze gebruikt voor kleiwinning en als stortplaats voor afval van de Leerdamse glasfabrieken.

In de loop van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw werd er enige (ver)nieuwbouw in Oosterwijk gerealiseerd, maar de verdichting bleef beperkt. Opmerkelijk is dat in 1824 een nieuw dijkhuis tot stand kwam door het ombouwen van een bestaande woning; vernieuwingen ervan vonden ook plaats in 1840, 1844, 1847 en 1848. Vanaf 1825 werd een deel van het huis, met aanliggende hooi- en weilanden, door het waterschap aan particulieren verhuurd, maar een aantal jaren na de opheffing van het dijkcollege (1856) werd het dijkhuis verkocht. Het gaat hierbij mogelijk om het nog bestaande pand Lingedijk 32, waarvan ook wordt gezegd dat het is verbouwd na een brand in het midden van de 19e eeuw.

Een andere grote brand, tussen de huidige huisnummers Lingedijk 155 en 165, moet rond het midden van de 19e eeuw aan aantal boerderijen in de as hebben gelegd, wat mede aanleiding werd voor (ver)nieuwbouw. Een aantal boerderijen uit de tweede helft van de 19e eeuw in dit gebied zou dan ook een oudere kern kunnen bevatten. In deze omgeving – ten dele onder Kedichem – vond in de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw beperkte verdichting plaats door de bouw van woningen. Dit gebied, de sterk zavelige oeverwal van de Linge, kenmerkte zich al in de 19e eeuw als zône van boomgaarden.

Van de oorspronkelijke schaarse, buitendijkse bebouwing was aan het begin van de 19e eeuw weinig of niets meer over. De boerderij annex veerhuis, Noorder Lingedijk 1, werd vermoedelijk in het tweede kwart van de 19e eeuw herbouwd. Op een langgerekt, binnendijks gelegen perceel ongeveer tegenover het veerhuis, werd omstreeks 1900 een rijtje eenvoudige arbeiderswoningen gebouwd, nummerend Nortierstraat 5 – 29. Deze locatie hing mogelijk samen met de aanwezigheid van het veer: zo konden arbeiders van de glasfabrieken in Leerdam, maar ook van de steenfabriek bij Heukelum worden gehuisvest.

Aan de Lingedijk, ten noordoosten van de begraafplaats, kwamen in het begin van de 20e eeuw enige villa’s tot stand. Hiertoe werd het landhuis ‘Lingezigt’ gesloopt, dat in 1912 werd vervangen door een villa met dezelfde naam.

Binnen de ’kom’ werd, zoals eerder gezegd, het ‘Huis te Oosterwijk’ rond 1860 gedeeltelijk gesloopt. Nadat het in 1856 in handen was gekomen van de NH kerk. Een deel bleef in gebruik als pastorie, maar dit ging in 1984 ten onder. De Middeleeuwse kerk werd in 1872 vervangen door de huidige NH kerk, onder gedeeltelijke handhaving van het oorspronkelijke koor in de huidige consistoriekamer. Achter de kerk ligt nog steeds een kerkhof, dat behalve moderne ook enige laat-19e eeuwse graven telt. Rond 1885 werd tegenover de kerk het nog bestaande schoolgebouw met dienstwoning gebouwd, dat in 1908 in dezelfde trant is vergroot. Omstreeks 1885 en rond 1910 werden in deze omgeving ook verscheidene woningen opgetrokken, maar het grootste deel van het Kerkelaantje is tot na de Tweede Wereldoorlog begroeid geweest met hoge bomen en het was vrijwel onbebouwd.

Tenslotte werden aan de vrijwel onbebouwde Tiendweg, ten oosten van de kruising met de Koenderse Weg, in het begin van de 20e eeuw verscheidene (half) vrijstaande woningen gebouwd. Het ging hierbij waarschijnlijk om tuinderswoningen. De overslaggronden ter plaatse bleken goed bruikbaar als tuingrond.

3. Relaties met omgeving
Gespecialiseerde ambachten werden in Oosterwijk niet uitgeoefend; de inwoners waren wat dit betreft dus aangewezen op Leerdam en Heukelum. De relatie met de omgeving bestond verder in hoofdzaak uit het doorgaande verkeer langs de Koenderse Weg. De relatie met Heukelum verliep via het pontveer, terwijl voor steenovens in de Korenwaard (Heukelum) onder meer jonge klei werd gewonnen in de uiterwaarden van Oosterwijk. De kleiwinning liet tijdens de eerste helft van de 20e-eeuw een aantal, inmiddels ten dele verlande, maar herkenbare kleiputten achter.

Huidig ruimtelijk karakter

1. Structurele begrenzing
De bescherming betreft de lineaire en geconcentreerde bebouwing en overige inrichting langs en van de Noorder Lingedijk en de Oudendijk van Oosterwijk en de aangrenzende, door dijkdoorbraken en herstellingen daarvan ontstane veldkenmerken van de strijd tegen het rivierwater. Het gaat hierbij in het bijzonder om het sedert de 10e eeuw door middel van ‘strokenverkaveling met bebouwing op de kop van de kavel’ in cultuur genomen klei-op-veengebied, dat wordt gekenmerkt door een groot aantal aan de voet van de dijk gelegen 17e tot en met 20e eeuwse boerderijen en het door een serie dijkdoorbraken hiervan morfologisch en deels functioneel afgescheiden en van de Late Middeleeuwen tot 1820 buitendijkse gelegen hebbend land, dat bekend staat als ‘De Barendrecht’. Het gezicht omvat de gehele openbare en niet-openbare ruimte binnen het op de kaart door een lijn omgeven gebied. Het dorpsgezicht omvat een gebied, dat wordt begrensd door de oever van de rivier de Linge, de westelijke zwetsloot van het perceel Noorder Lingedijk 111, de Tiendweg, Klein Oosterwijk, de Wielkade en de achterzijden van de erven der villa’s Lingedijk 28, 29 en 30.

2. Ruimtelijke hoofdkarakteristiek
Het enkelzijdige, voornamelijk aan de dijkoever bebouwde, agrarische dijkdorp Oosterwijk ligt tamelijk onopvallend langs de Noorder Lingedijk en is de basis van een flauw uitwaaierende bundel strookkavels. Oosterwijk kent een ijle, lineaire bebouwing, waarvan de lage situering ten opzichte van de dijkkruin de openheid van het achter de boomgaardenzone gelegen weidegebied nog accentueert.
Karakteristiek zijn tevens de uiterwaarden en de steile dijkprofielen die Oosterwijk afzomen. De nietige kom in de nabijheid van de plaatselijke kerk vormt het hart van de nederzetting, maar deze wordt ruimtelijk gedomineerd door de weidse openheid van een nog goed als voormalig buitendijks land herkenbaar gebied, dat onder meer het 18e- en 19e eeuwse wiel ‘De Barendrecht’ omvat. De T-kruising van de Noorder Lingedijk met de as Oudendijk-Koenderse Weg laat zich mede als gevolg van de vele waterstaatkundige gebeurtenissen ter plaatse amper meer als zodanig herkennen, maar die met het Kerkelaantje nog wel. Markant is de rustieke ligging van de begraafplaats op het in het veld nog duidelijk herkenbare lichaam van de Oudendijk.

3. Latere Wijzigingen
Aan de westzijde van het Kerkelaantje werd in 1956 een rijtje geschakelde woningen, met beperkte kwaliteiten, gebouwd. Hiertoe werd de oorspronkelijke, hoog opgaande beplanting gerooid, wat het karakter van het laantje aantastte. Aan de oostzijde werden rond 1980 enkele vrijstaande woningen gebouwd, terwijl in 1988 op het kasteelterrein een visueel storende villa tot stand kwam.

Nadere typering de waarden

1. Meest waardevolle hoofdkenmerken
Als meest waardevolle hoofdkenmerken van het beschermd dorpsgezicht Oosterwijk gelden het al sedert der Late Middeleeuwen meermalen als gevolg van doorbraak van de Noorder Lingedijk door rivierwater overstroomde en ten dele door kolkgaten of wielen uitgespoelde gebied ‘De Barendrecht’, dat pas in 1820 definitief werd bedijkt, maar dat nog duidelijke sporen draagt van eeuwenoude dijkbreuken en herstel door buiten- en binnendijking van de wielen en van schade, reparatie en herinrichting en hiernaast de 17e-, 18e-, 19e-, en 20e- eeuwse lineaire, vooral agrarische bebouwing aan de voet van de dijk, de 19e-eeuwse kerk en vroeg 10e-eeuwse begraafplaats op een relict van de Oudendijk.

2. Hoofdstructuur
De hoofdstructuur van het gebied wordt gevormd door de rivier de Linge en de parallel daaraan lopende Noorder Lingedijk, die als onregelmatigheid kent de daaraan gekoppelde, (ten dele) al in het midden van de 16e eeuw bestaande, landinwaarts om een wiel geleide Oudendijk, die aansluiting geeft op de Koenderse Weg. Deze, op zijn beurt, verbindt de Lingedijk met de Tiendweg.

3. Verkavelingsstructuur
De verkavelingspatroon binnen het beschermd dorpsgezicht Oosterwijk wordt bijna geheel bepaald door regelmatige stroken, die in zuidwestelijke richting iets uitwaaieren vanaf de gebogen Noorder Lingedijk en die zich voorheen uitstrekten tot de Achterdijk. Ze werden doorsneden door de Tiendweg (ten dele de grens van het dorpsgezicht) en de Broekgraaf. Bij de aanleg van de spoorweg, rond 1800, zijn de verste delen der kavels afgesneden. De structuur is inmiddels iets minder duidelijk herkenbaar als gevolg van het oprukken van fruitcultuur en andere gewassen. Eertijds werd ook het gebied de Barendrecht bepaald door strookkavels, maar mettertijd zijn verbrokkelingen en iets later vervlakking van de structuur opgetreden, mogelijk in verband met vroegere bewoning, kleiwinning en verlanding en door andere eigendomsverhoudingen. De buitendijkse gronden zijn tamelijk structuurloos, al zijn wel sporen van kleiwinning herkenbaar.

4. Openbare ruimte en groenvoorziening
Als belangrijkste onderdeel van de openbare ruimte kan gelden de Algemene Begraafplaats op een relict van de Oudendijk, gelegen aan de Lingedijk tussen het Laantje van Van Iperen en Klein Oosterwijk (ook wel Wielkade genoemd). De begraafplaats telt graven vanaf het tweede kwart van de 19e eeuw. Opmerkelijk is het samengaan van zogenaamd christelijke graven, op de verruimde, begrinde kruin van de vroegere dijk, en joodse graven, in het dijktalud. De begraafplaats omvat een midden 19e eeuws baarhuisje en hij is toegankelijk via een hekwerk met gepleisterde pijlers. Het complex is ten dele begrensd door hoog en middelhoog opgaande bomen en verder struiken en blijvend groene hagen, terwijl de toegang is begrensd door hulsstruiken. De begraafplaats is aangewezen als rijksmonument.

5. Bebouwing
Het beschermd dorpsgezicht Oosterwijk omvat een aantal rijksmonumenten, waarvan de meeste boerderijen zijn met een dwars voor het stalgedeelte geplaatst woondeel en met soms gepotdekselde (stal)delen. Het gaat om de boerderijen gelegen aan de Lingedijk:
111 (schuin aan de dijk, rietdekking, 1873),
137 (samengestelde plattegrond door dwars voorhuis en zijwaarts aangebouwde schuur, rietdekking, moestuin, boomgaard, 17e en 18e eeuw, uitgebreid 1855),
153 (rietdekking, ca. 1800),
155 (kleine boerderij, diep in het land gelegen, ca. 1850),
157 (rietdekking en luifel, ca. 1850),
(155 en 157 hebben hetzelfde monumentennummer),
175 (rietdekking en luifel, 1800-1850),
197 (rietdekking, ca. 1850),
199 (rietdekking, eind 18e eeuw)
en aan de Oudendijk 7 (rechthoekige plattegrond, rieten woldak met overstek of ‘luifel’, ca. 1800; ligt feitelijk achter de kerk, bij het voormalig kasteel).
Ook de Nederlands Hervormde Kerk aan het Kerkelaantje 4 (eenvoudig kerkje met toren, 1872) is rijksmonument, mede vanwege enige bijzondere interieuronderdelen.
Objecten van ondersteund belang zijn onder meer:
Kerkelaantje 3 en 5 (woonhuizen ca. 1910),
12/14 (woning en schoolgebouw, ca. 1885 en 1908),
32 (woonhuis, ca. 19100;
Klein Oosterwijk 3 (boerderij ‘De Olde Klinte’, rietgedekt, houten schuur, 18e eeuw,
6/7 (kleine boerderij ca. 1900),
8 (kleine boerderij, ca. 1910),
9a (woning, ca. 1900),
12 (woning-bedrijfsruimte, ca. 1880),
Laantje van Van Iperen 64 (villa, ca. 1925),
Lingedijk 28 (villa, S. de Clerq, 1913/14),
29 (villa ‘Lingesigt’, S. de Clerq, 1912),
30 (villa, 1926/28),
32 (dijkhuis-woonhuis, ca. 1825/1875, met houten schuur, ca. 1900),
115 (kleine boerderij, deels vernieuwd, ca. 1870),
119 (boerderij, 1878),
121 (kleine boerderij, ca. 1850),
125/127 (woningen, ca. 1880),
129 (boerderij ‘Essenhoeve’, deels vernieuwd, 1850-1875),
131 (landarbeidershuis, 1800-1850),
135 (boerderij, met houten hooiberg, ca. 1850),
139/141 (boerderij, ca. 1880),
143/145 (boerderij, deels verbouwd, ca. 1800),
147 (woonhuis, ca. 1910),
149 (boerderij, met houten achterhuis, 1800-1850),
153 (boerderij, ca. 1800-1850),
155 (kleine boerderij, ca. 1850),
159/161 (boerderij, deels verbouwd, houten schuur),
163 (boerderij, ca. 1935),
165/167 (woningen ca. 1880),
173 (woning, ca. 1900),
177 (woning, ca. 1925),
183 (woninkje, ca. 1875),
193 (boerderij, 1935),
203 (boerderij, deels vernieuwd, ca. 1800),
205, 207/209, 211 (woningen, 1875-1900);
Lingedijk/hoek Kerkelaantje (twee gietijzeren kolommen, mogelijk afgezaagde lantaarnpalen; fabr. H. Hotz, 1875-1900);
Noorder Lingedijk 1 (boerderij annex veerhuis en café, ca. 1850),
Nortierstraat 1/3 (woonhuis, ca. 1880),
2/4 (woningen, 1900-1925),
5-29 (woningen, deels verbouwd, ca. 1900);
Oudendijk 1 (woonhuis, bakkerij, 1850-1900),
3 (woonhuis, ca. 1875-1900),
4 (woning, ca. 1915),
5 (boerderij, parallel aan de dijk, 1855),
5a (woning, ca. 1900),
9/11 (woningen, ca. 1915);
Tiendweg 109, 11/113, 115, 117/119 (woningen, ca. 1925),
123 (woning, ca. 1875),
129/131 (woningen, ca. 1920),
133 (arbeiderswoning, rietgedekt, ca. 1850).

6. Relatie tussen structuur en bebouwing
De bebouwing is enerzijds vrijwel geheel gekoppeld aan lineaire structuur van de Noorder Lingedijk en aan de nadere kant met de verkavelingsstructuur. De boerderijen zijn vrijwel zonder uitzonering tegen, of aan de voet van de dijk gesitueerd, volgens het in Holland zeer veel voorkomende systeem van strokenverkaveling met bebouwing aan de kop van de kavel. De lengteas van de boerderijen correspondeert gewoonlijk aan de kavelrichting, zodat de kopgevel niet altijd exact parallel aan de dijk ligt. Het vrijwel geheel ontbreken van buitendijkse bebouwing hangt samen met de vaak extreem hoge rivierstanden en de regelmatige overstromingen van het gebied.

7. Functionele waarden
De veruit belangrijkste functionele waarden binnen het beschermd dorpsgezicht bestaan in de continuering van het veeteeltbedrijf op een aantal van de boerderijen. Ook het voorkomen van hoogstammige fruitbomen in de boomgaarden is van belang. Van betekenis is verder de veerstoep aan de Linge, met bijbehorende boerderij annex café en veerhuis aan de zuidzijde van de dijk.
Tot op zekere hoogte vertegenwoordigt de begraafplaats op de oude dijk eveneens functionele waarden vanwege de continuering van de grafrust en – in iets mindere mate – in de meer recente teraardebestellingen ter plaatse.

Algemene waardering

Het beschermend dorpsgezicht ‘Oosterwijk’ wordt gevormd door de lineaire structuur van de oorsprong Laat Middeleeuwse Noorder Lingedijk en de langs de noordzijde hiervan tot stand gekomen, maar (meermalen) vervangen, 17e- tot en met 20e-eeuwse , hoofdzakelijk agrarische bebouwing, door de iets verdichte en minder agrarisch georiënteerde bebouwing in het gebied rond de kerk en door een pas in de vroege 19e eeuw definitief bedijkt terrein dat de sporen van de eeuwenlange strijd tussen mens en rivierwater nog duidelijk vertoond, onder meer in de vorm van (vervallen) dijken, dijkschade, wielen en herstellingen en, in samenhang met dit laatste, in de vorm van hergebruik van een vervallen dijksegment als begraafplaats.
De nog zeer goed herkenbare relicten van verliezen en winst in de menselijke strijd ter beteugeling van het rivierwater en de structuur van de enkelzijdig-lineaire, deels agrarische rivierdijknederzetting Oosterwijk, met zijn enigszins verdichte kom ter hoogte van de koppeling van de Noorder Lingedijk en Oudendijk, zijn van algemeen belang vanwege hun gaafheid en vanwege hun historisch-ruimtelijke en hun cultuurhistorische waarden.

Jaargang 17 nr. 3 en 4