Vestiging van kloosters
In het vorige nummer van dit blad is aangevoerd, dat de naam “Koenderseweg” afkomstig zal zijn van een voornaam van een heer van Oosterwijk, die Coen heette.
Eveneens bleek daaruit, dat de naam “Kappesouwe” afgeleid miet zijn van “Middelkopersouwe”, dat afgesleten is tot “Koppersouwe” of zo men wil “Kappersouwe”. Hiermee wordt al afstand gedaan van de mogelijkheid, dat de naam iets te maken zou hebben met een klooster van de Capucijnen, dat de Oosterwijk zou hebben gestaan.
Dat er daar een klooster stond is zeer twijfelachtig. Het was over het algemeen zo, dat er in de Middeleeuwen in de dorpen niet veel kloosters werden gesticht, althans in deze streken en dat hield weer verband met de veiligheid waarmee het niet zo best was gesteld op het platteland in die tijd. Natuurlijk zijn er op deze ongeschreven regel uitzonderingen, zal men tegenwerpen.
Uitzonderingen bevestigen immers de regel!
Zo was er een klooster op de donk bij Brandwijk. Dit klooster werd gesticht door kloosterlingen uit Schoonhoven afkomstig. Zij hebben voor deze vestiging de grootste natuurlijke hoogte in de zo dikwijls ondergelopen Alblasserwaard gekozen. Overigens stonden daar om dezelfde reden ook boerderijen.
Een andere uitzondering vormde het klooster “Marienhage” bij de Arkelsedam. Het was ontstaan uit een afsplitsing van het Agnietenklooster te Gorcum in 1449. Tevoren stond daar de hofstad “Oudenhage”. Of hiermee een kasteel of iets dergelijks werd aangeduid, is niet geheel zeker. In 1558 werd dit klooster naar Utrecht overgebracht.
Meerdere vestiging van kloosters op het platteland in deze omgeving is onbekend althans in de latere Middeleeuwen. Wanneer in dit verband gesproken wordt van het platteland dan worden daarmee uitsluitend de dorpen bedoeld en bijvoorbeeld niet de kleine overwegend agrarische stadjes zoals Leerdam, Asperen en Heukelum.
Van Asperen is voornamelijk, omdat deze bezittingen hadden, bekend dat er twee kloosters waren, die in de stad lagen. Het Bagijnenklooster en het Kruisherenklooster. Vanwege ruimtegebrek binnen Gorcum zou men voor de vestiging van die klooster gekozen hebben voor Asperen, dat binnen de wallen ruimte in overvloed had.
Van Leerdam is nog steeds niet bekend of er een klooster stond. Over Heukelum is wel iets meer bekend dan over Leerdam. De gegevens zijn in dit geval schaars. Omdat volgens het handvest van Otto van Arkel van 1496 daar een eventueel klooster niet over eigendommen kan hebben beschikt in tegenstelling tot de Asperense kloosters zijn gegevens daarover moeilijk te achterhalen. De laatste bezaten ook land op het Heukelumse gebied. Of zou met een Capucijnenklooster een Heukelums of Leerdams klooster bedoeld zijn?
Dat overigens een kasteel van bestemming werd veranderd in een klooster, ook daarvan zijn weinig gegevens bekend behalve dan misschien het hiervoor aangehaalde geval van kloosterstichting te Arkel.

Bezittingen van kloosters
Komt het bestaan van een klooster te Oosterwijk dus onwaarschijnlijk voor, iets anders is het met eventuele bezittingen van voornamelijk stedelijke en grote plattelandskloosters in deze streken.
Tot de grotere kloosters, die land hadden in deze contreinen moeten we het Karthuizersklooster bij Geertruidenberg en het Regulierenklooster bij Zaltbommel rekenen. Het bezit van het klooster Marienwaard lag meer in de onmiddellijke omgeving. Overigens waren de eerstgenoemde kloosters wel buiten de genoemde steden gevestigd. Vermoedelijk zijn zij daarom wel versterkt geweest. De Karthuizers bezaten vrij veel land onder Heukelum o.a. tussen de Landsing en de Leuvense Kweldijk, op Leuven en in het Heukelums Broek. De naam van enige percelen land in dat Broek “Brabantshoek” zal hiermee verband houden. Een ander groot klooster, dat van de Regulieren bij Zaltbommel had veel land in de Bommeler- en Tielerwaard. Echter ook een groot complex onder Tricht, dat nog onder die naam bekend staat. Het klooster bezat Zelfs nog een perceel in het Recht van ter Leede. Het bezit van dit klooster werd naar het westen minder. Toch had het nog een stuk land op Oosterwijk, want in 1598 nam Peter de Roy Claesz te Gorcum in erfpacht van het stadsbestuur van Zaltbommel twee morgen land afkomstig van het Regulierenklooster te Zaltbommel. Misschien werd dit perceel ook wel “De Regulier” genoemd.

Gorcumse kloosters
Omdat Oosterwijk tot de Gorcumse invloedssfeer behoorde is het niet verwonderlijk, dat zowel het Agnietenklooster als het Bagijnhof te Gorcum onder Oosterwijk en omgeving bezittingen hadden. Daarbij zal ook wel een boerderij met land behoord hebben. Deze hoeve, in 1558 “Susterenhoef” genaamd lag binnendijks en moet gezocht worden tegenover de Oel, buitendijks land ten westen van de Heukelumse veerdam. In Kedichem bezat dat klooster ook een hoeve. Of de Oosterwijkse hoeve toen nog in een oorspronkelijke staat verkeerde en zich uitstrekte van de Lingedijk of beter gezegd “De Oelsloot” tot de Achterdijk is niet bekend. Wel is bekend, dat de versnippering van de oude hoeven toen reeds een aanvang had genomen. In 1580 hadden de “Zusteren” of hun opvolgers nog 11,5 morgen op Oosterwijk en 8,5 morgen op Kedichem liggen, vermoedelijk binnendijks. Wegens een inbraak moesten zij 15 stuivers per morgen betalen als eerste termijn voor de bouw van een nieuwe watermolen. De Agnieten werden in de regel “zusters” genoemd, terwijl de kloosterlingen van het nagijnhof te Gorcum “Bagijnen” heetten. Na de Hervorming is het land in andere handen overgegaan. In 1600 blijken de bezittingen van beide kloosters aan de Hervormde kerk van Gorcum te zijn gekomen.
Bovendien was het buitendijkse land “De Oel” ook eigendom van de Agnieten te Gorcum hun geschonken door de heer van Heukelum in de 15e eeuw. Het buitenland “De Oel” is heden eigendom van het Staatsbosbeheer. In 1580 besloeg het in totaal tien morgen.
Een uiterwaard tegenover Heukelum behoorde in diezelfde eeuw tot de bezittingen van het Bagijnenhof. Het laatste klooster bezat trouwens ook de nog steeds bekende Bagijnewaard te Spijk, grotendeels bestaande uit een zuigput. Een betonmortelcentrale en een zandzuigerij zijn daar nu gevestigd.
Dat er overigens in Oosterwijk sprake kan zijn geweest van een klooster zou toegeschreven kunnen worden aan de naam van een kloosterboerderij, eigendom van en klooster elders. De bovengenoemde hofstede ter hoogte van “De Oel” kan die naam gedragen hebben. Een voorbeeld van een boerderij vindt men te Leerbroek, waar deze bij het dorp aan de Kerkweg “Het Klooster” heette. Wellicht was “Kloosterhof” beter geweest als naam, want ook in dit geval kan het klooster waarvan de boerderij was elders gestaan hebben. Zo’n boerderij kan dienst gedaan hebben als een vluchtplaats voor kloosterlingen elders in tijden van nood. Eren hofstede, die buiten de ommuring van een klooster was gelegen doch daarbij hoorde, werd ook wel een uithof genoemd. In Arkel evenwel was de situatie anders. Op het terrein van het vroegere klooster stond later een boerderij, die het kan haast niet anders, ook “Het Klooster” werd genoemd. En nabij gelegen huis draagt als herinnering nog de naam van “Kloosterhof”.
De gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan archieven en betrekkelijke literatuur.

B.J. de Groot
Jaargang 10 nr. 1