Ieder oudere onder ons herinnert zich nog wel de “eigen teelt” uit en kort na de Tweede Wereldoorlog. Nu, in 1984, is de tabak een product, dat weinig meer verkocht wordt als sigaar, maar nog wel als sigaret of pijptabak en niet meer als eigen geteeld product.

De oorzaak van het verdwijnen van de eigen teelt is niet alleen een veranderende leefgewoonte, denk aan de anti-rookcampage, maar allereerst de sterk verbeterde kwaliteit van het dekblad en de methode van het fermenteren en wat er nog meer komt kijken bij de bereiding van een goede sigaar. Tegen de “eigen inlandse tabak” kon de buitenlandse sortering zo goed concurreren, dat de “eigen teelt” geheel verdwenen is.
Wie zich wil oriënteren over de teelt van de “Inlandse tabak” kan uitstekend terecht in het gelijknamige proefschrift van dr. H.K. Roessingh. Toch is er in de plaatselijke geschiedenis iets terug te vinden over de tabaksteelt in deze omgeving, waaraan dit proefschrift geheel voorbij gaat, ook al omdat er zo weinig gegevens over zijn. De hele Vijfheerenlanden teelde geen tabak. Toch heeft men wel geprobeerd de teelt ingang te doen vinden, maar ze was spoedig verdwenen als gevolg van de fiscale maatregelen in de Franse tijd.

Wat is er over tabaksteelt in eigen omgeving vóór 1800 bekend?

In het verslag van rentmeester Bierman wordt in 1778 voor het eerst gewag gemaakt over het planten van tabak in dit graafschap. Maar de rentmeester noemt direct het grote bezwaar, dat er aan de teelt is verbonden. De tiend moet 9 gulden per morgen bedragen, even hoog als die in Gelderland is. Concurrentie op dat punt is uitgesloten. Hoe komt men in Gelderland aan die prijs?
Voor een handelsgewas als tabak was het heffen van tiend in natura, zoals bij graan, onmogelijk. Als de oogst eenmaal begonnen was, zou de tiendheffer bijna dagelijks de kleine hoekjes, waarop tabak werd geteeld, langs moeten gaan en overal enkele tabaksbladen als belasting moeten innen en dat was natuurlijk onmogelijk. Hij zou dan spoedig trachten met de teler tot een akkoord te komen en dan trad de willekeur op. Hoe kwam men nu in Gelderland aan het bedrag van 9 gulden per morgen?
Reeds in 1640 stelde men de prijs vast op basis van de prijs van een goede graanoogst. In zo’n jaar was de opbrengst hoog, maar de prijs van het graan laag. Uit deze prijsbepaling vloeide een heel proces voort voor het Hof van Gelre. Na veel pleidooien stelde dit Hof de prijs vast op 7½ gulden per morgen geteeld graan. Dat werd echter in 1649 verhoogd tot 9 gulden en dat bedrag werd door beide partijen blijkbaar redelijk geacht. Er kwam tenminste geen proces. En nu werd in 1778, dus 100 jaar later, dit bedrag voor de hele Vijfheerenlanden overgenomen.

Voor de teelt van tabak was goed ontwaterd land nodig en dat vond men alleen op de stroomruggen. Bovendien moest het land goed bemest worden met 2 jaar oude schapenmest. Deze was hier niets steeds voorhanden, maar een goede vervanger als paardenmest wel.
Ook was de uitvoer van meststoffen in het graafschap verboden. Zelfs de levering van haardas was aan een vergunning gebonden.

Op de hogere stroomruggen kon hennep en graan een goede vervanger zijn. Deze teelt leek veel aantrekkelijker dan die van tabak. Daarom duurde het hier tot 1778 eer men een poging waagde. Een lang leven was deze poging echter niet beschoren. De Franse overheersing maakte er spoedig en eind aan.
De Franse tabaksregie streefde ernaar de teelt alleen toe te laten op die plaatsen, die de beste tabak leverden en waar de grootste bedrijven waren en dat was in de streek rondom Amersfoort. Op andere plaatsen werd de teelt verboden. In 1813 werd daarom maar de helft van de oppervlakte verbouwd vergeleken met die van 1812. De mensen schakelden over op aardappelen. Toen na de bevrijding in 1814 de tabaksteelt weer toenam, was ze in het graafschap Leerdam geheel verdwenen.
Toch was de grond geschikt. In 1624 werd ze reeds in Culemborg vermeld. Daar was men er in geslaagd de kosten van de waag te ontduiken, maar in Leerdam kreeg men daar de kans niet voor.
Het gebruik van tabak was in Leerdam wel bekend. In 1743 verkoopt de magistraat een erf en opstal aan de Veerpoort. Dat pand was vroeger in pacht bij Cornelis Gerritsz Drooglever. De magistraat liet het pand “Sinds van ouds bekend als des stads corps du garde” (ook wel de kortegaarde of de wacht genoemd) te koop aanbieden met het recht daarin een tappersnering te doen en tabak te verkopen, zonder dat de koper daarvoor enige pacht moest betalen.
Tabakshandel kon wel eens een aardige winst opleveren, zo meende Johannes van Beek. Hij vroeg daarvoor het monopolie aan. Dit werd echter door het Raadslid van e Domeinraad geweigerd. In Buren was dat ook mislukt. Leerdam was naar zijn mening nog minder daarvoor geschikt.

R. v.d. Berg

Jaargang 4 nr .3