De franse school
Naast de octrooien voor het oprichten van de glasfabriek en de bank van lening te Leerdam, werden er nog enkele gegeven. Eén daarvan was de toestemming om in Leerdam een franse school te beginnen.
Op 16 maart 1701 krijgt Maria de Lerpinière op haar verzoek, toestemming om zo’n school op te richten. Naast de Latijnse school had Leerdam nu ook een Franse school. Of dat voor de aanvraagster een succes is geworden is mij niet bekend, maar waarschijnlijk is dat niet. Eerst in 1756 vinden we er iets over in de archieven. Dan komt Jacques Toureau, frans-leraar in Rotterdam, naar Leerdam. Blijkbaar is die school er nog. Lang houdt hij het echter niet uit; een half jaar later vertrekt hij. Waarschijnlijk was er toch te weinig belangstelling voor dit onderwijs in Leerdam.
In 1758 komt er echter nieuw leven. In dat jaar dient Johanna van der Mey, weduwe van Zichem, in leven apotheker in Nijmegen, met haar dochter Wijnholdina Theodora van Zichem bij de magistraat van Leerdam een verzoek in om een franse kostschool te mogen oprichten. Een school dus waar ook leerlingen van buiten Leerdam het onderwijs konden volgen. Met deze kostschool hadden zij kennelijk meer succes dan hun voorgangster. Hoe groot het aantal leerlingen is geweest is mij niet bekend. Wel dat deze school wordt voortgezet door Andries Kaptein. Deze Kaptein werd op 20 april 1766 in Leerdam aangesteld tot koster, voorzanger, kerkedienaar en schoolmeester. Tot aan zijn dood in 1787 nam hij deze functies waar. Hij werd opgevolgd door Jacob Verhulst, die op 6 april 1787 werd aangesteld in dezelfde functies als Kaptein, plus die van stoelenzetter. Verhulst was gehuwd met Barbara Vis en kwam van IJsselmonde. Blijkbaar waren al die functies hem toch et zwaar, want in maart 1789 vertrekt hij naar Delftshaven.
Diezelfde conclusie trok blijkbaar ook de kerkenraad, want deze raad dient een request in bij de Ed. Mog. Heren van de Domeinraad, waarin wordt aangevoerd dat één man al deze ambten niet kan waarnemen zonder het ene of het andere te verwaarlozen. Zij voert verder aan dat het van het hoogste belang is dat de kinderen zo goed mogelijk onderwijs krijgen en dat het tevens van belang is dat de franse kostschool zoveel mogelijk leerlingen telt, hetgeen voordeel voor de stad is. Zij verzocht daarom de nieuw te benoemen onderwijzer alleen te belasten met het ambt van voorzanger.
De Domeinraad kwam gedeeltelijk tegemoet aan de wens van de kerkenraad. Zij benoemde op 2 april 1790 Mees Bazendijk tot koster, voorzanger, onderwijzer en frans kostschoolhouder van de stad Leerdam. Bazendijk kwam met zijn vrouw Allegonda van der Velde van Schiedam. Bazendijk heeft de ambten tot 1821 waargenomen en werd opgevolgd door Jan Voormolen.
Hoe lang daarna de franse kostschool nog heeft bestaan is mij niet bekend. Wellicht kan het burgerlijk archief te Leerdam daarover uitsluitsel geven.

Een oliemolen
Het initiatief tot het oprichten van een oliemolen werd door Adriaan Oostrom genomen. Hij deed een verzoek een oliemolen in Leerdam te mogen oprichten. Hij voerde daarin o.a. aan “dat nooyt of bij mensenheugnis in de stad Leerdam is gepractiseerd (=uitgeoefend) het slaan van olie terwijl aldaar zaden worden geteeld.” Tevens verzoekt hij alleen aan hem het recht te geven een oliemolen op te richten. Hij kreeg octrooi op 3 september 1723 te Leerdam een oliemolen op te richten voor een tijdvak van 20 jaar.

Een kaarsenmakerij
Op 24 juni 1789 krijgt Gijsbert Drooglever Steenensz octrooi voor het oprichten van een kaarsenmakerij binnen Leerdam.

Houtzaagmolen
Adrianus van Beek krijgt op 2 februari 1747 octrooi om op het perceel de Cruiswerf en rietplekken buitendijks een houtzaagmolen te bouwen. De toestemming geldt voor 33 jaar.
De houtzaagmolen leverde A. van Beek niet het succes op dat hij zich had voorgesteld, want al spoedig verkocht hij de Kruiswerf met de molen aan Cornelis de Swart, die op zijn beurt op 19 maart 1757, dus 10 jaar na het verlenen van het octrooi, “zeekere Gront ofte Erve, geleegen buyten De Hoogpoort met de molen daarop staande met al het Eyserwerk zoo van saage, kruk, Krabeelrayen Generaal van al hetgeen tot den moolen behoorende, van ouds genaamd de Kruiswerff, met den last van een thijns tot vijftien Gulden jaarlijks, die den Heere grave van Leerdam daarop spreekende heeft”, dus de Kruiswerf met de molen, voor f 72,– verkoopt aan Pieter Eyserman, Stads- en Gemeenlands Smid te Leerdam.
Ook voor die tijd was dat een koopje. Dat blijkt als vier jaar later op 6 februari 1759 Pieter Eyserman de Kruiswerf aan Cornelis Lansel met huis en erf, de houtzaagmolen wordt in deze acte niet meer genoemd, die is blijkbaar afgebroken, voor f 275,– verkoopt. Deze eerste poging om een houtzagerij in Leerdam te vestigen was kennelijk mislukt. Wellicht heeft deze poging toch tot gevolg gehad, dat een ander op een betere plaats het nogmaals probeerde en met meer succes (Varsseveld).
Van de oliemolen en de kaarsenmakerij heb ik geen verdere aantekeningen. Waarschijnlijk zijn ook deze initiatieven een spoedige dood gestorven.

De Blaasbalk
De Oranje-Nassaulaan heette eertijds de Blaasbalk. Vermoedelijk door onbekendheid met het verleden is de historische naam in de huidige naam gewijzigd. De Blaasbalk was in het verleden de naam van de betrekkelijk smalle strook grond, gelegen tussen de gracht van de oostwal en de stadswijk en liep van de Horndijk tot ongeveer de Schoonrewoerdse poort.
Verscheidene inwoners van Leerdam hadden daar een tuin al dan niet met een theehuisje, c.q. prieeltje. In de 19e eeuw is deze strook grond aan Varsseveld verkocht. Een onderzoek daarnaar zou het tijdstip en misschien nog meer bijzonderheden aan het licht brengen. Nu die oude blaasbalk bouwrijp wordt gemaakt voor woningbouw (1987), wil ik er voor pleiten dat ter herinnering aan de naam die die grond eertijds had, een straat of plein aldaar de naam blaasbalk zal worden gegeven.

E.J.C. de Veer

Jaargang 7 nr. 2