Inleiding
Ofschoon in Leerdam in de loop van de negentiende eeuw het brouwen van bier als tak van bedrijf verdwenen is, moet daar ook sinds eeuwen dat beroep uitgeoefend zijn. Aangezien het water vroeger dikwijls besmet was met ziektekiemen was bier de volksdrank bij uitnemendheid. Bier was als gevolg van het brouwproces kiemvrij. Voor het plaatselijk gebruik van bier zorgden de ter plaatse aanwezige brouwerijen.
Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, als wij in de zestiende eeuw al lezen van ene brouwer, Jan de Bruyn, die land op de polder Nieuw-Schaik huurt van het gasthuis. Op 18 november 1525 was Jan die Brouwer Jansz. Schepen van Leerdam.
Bij de inhuldiging van Maximiliaan van Egmond te Leerdam op 23 mei 1540 verklaart Jan die Brouwer, dat ten zijnen huize 22 personen tesamen 2 gulden en 16 stuivers hebben verteerd. Misschien is hij, behalve brouwer, ook herbergier geweest.
Met deze schaarse gegevens hebben wij willen aantonen, dat het kostelijke gerstenat ter plaatse werd gebrouwen en gedronken.

Brouwers
Hoewel de brouwers, gevestigd in de stad Leerdam, in het graafschap misschien een monopoliepositie hadden, waren er ook brouwers in Schoonrewoerd, dat als heerlijkheid bij Leerdam behoorde. Mogelijk hield dit verband met het feit, dat Schoonrewoerd een min of meer zelfstandig dorp was in het graafschap.
Mogelijk werd te Leerdam wel eens bier ingevoerd, zoals door Baltus Jansz van Wevelinchoven, die kleine hoeveelheden bier leverde voor arbeiders. Deze Van Wevelinchoven was afkomstig uit Gorinchem. Hij komt in de Leerdamse stadsrekeningen van 1623 en 1624 voor. Het is echter ook mogelijk, dat hij hier een brouwerij heeft geëxploiteerd.
Er waren toen ook al bierdragers. Deze mensenwaren kennelijk zo belangrijk, dat de stad de kosten betaalde van de schoenen, die zij in hun werk droegen!
De brouwers waren veelal in het plaatselijk bestuur opgenomen. Dikwijls waren zij burgemeester, een functie vergelijkbaar met het tegenwoordige wethouderschap. Dit is een aanwijzing, dat het beroep in hoog aanzien stond en dat de brouwers tot de bemiddelde klasse gerekend moesten worden. Het brouwersvak verschafte aan veel takken van bedrijf werk. Denk maar eens aan de smeden, kuipers en hoepelmakers. Het was dus een basisindustrie.
In de gasthuisrekeningen komen veelvuldig aantekeningen voor leveranties van bier voor. Reeds in 1600 leverde Goesen Zegersz. Brouwer reeds bier aan het gasthuis. In 1617 wordt zijn plaats als leverancier ingenomen door zijn zoon Seger Goesensz.
Waar een brouwer was, bestond ook behoefte aan een kuiper, de man, die de vaten maakte en dat niet enkel voor de brouwerij. In dezelfde tijd repareerde Henrick Jansz Cuijper de turfton, die gebruikt werd voor het meten van de turf.
Een broer van Seger Gosensz, genaamd Corstiaan Gosensz leverde in 1631 bier aan het gasthuis zowel voor de armen, de zieken als de kraamvrouwen!
Volgens de stadsrekening van 1624 leverde de reeds genoemde Seger Gosensz twee tonnen bier voor de oude en jonge schutterij. Naar oud gebruik kwamen de kosten hiervan voor rekening van de stad. Ook deze Seger Gosensz was burgemeester van Leerdam in 1629 en 1630. Naast brouwer was hij ook nog liefhebber van het geestrijke vocht, want in november van het jaar 1630 werd hij in beschonken toestand aangetroffen in de herberg van Cornelis Gerritsz, genaamd “De Wildeman”. Zijn uitspatting kwam ter sprake in de vergadering van de kerkenraad. Door zijn overheidsfunctie werd er blijkbaar op hem gelet. Hij behoorde kennelijk het goede voorbeeld te geven. Dat deed hij dan wel als afnemer, doch niet als burgemeester en lidmaat!
Bartholomeus Adriaensz van Cleef, die in 1654 en in 1654 nog burgemeester was, ging het als brouwer niet voor de wind. Hij werd failliet verklaard en al zijn goederen werden verkocht.
Een andere familie, die zich met brouwen bezighield, was de familie Van Oostrom. In de kerk bevond zich een grafzerk van Jacob Gijsbertsen van Oostrom, overleden in 1673 te Leerdam. Ook hij leverde bier aan het gasthuis en was in 1665 burgemeester van Leerdam.
Over brouwers, die tevens burgemeester waren, zijn nog meer voorbeelden aan te halen.

Brouwerijen
Het vorenstaande verschaft ons nog geen inzicht in de ligging en de namen van de plaatselijke brouwerijen. Wij zullen hierna een aantal brouwerijen afzonderlijk behandelen. Op volledigheid kan dit inzicht geen aanspraak maken en de ligging van de brouwerijen is niet altijd precies te bepalen. Uit dit overzicht blijkt in ieder geval wel, dat de meeste brouwerijen aan de Hoogstraat gelegen waren. Bovendien waren zij aan de zuidzijde van die straat gevestigd, zodat het niet onmogelijk is, dat het stadsbestuur op de vestiging op die plaats invloed heeft gehad. En water was er genoeg aanwezig in de Lingegracht! Daar de brouwerijen zich het langst gehandhaafd hebben aan de Hoogstraat zullen wij die het laatste behandelen.

Brouwerij “De Vos” of “Het Vosken”
In 1687 wordt van deze brouwerij melding gemaakt. Otto van Veen verkoopt dan aan Gijsbert van Muylwyck een huis in de Bergstraat, oostelijk van de Dwarsstraat (Fonteinstraat), westelijk naast Jacob Meyerse van Turnhout, achterwaarts “Het Vosken”. Verder is vermeld, dat het verkochte pand is gelegen op de hoek van de Bergstraat en de Fonteinstraat, omtrent het waterpoortje. In 1689 is Harmen Uythoff brouwer in de Fonteinstraat. Toen hij in 1683 een pand op de hoek van de Nieuwstraat en de Fonteinstraat kocht, was hij reeds brouwer. Hij was gehuwd met Geertje Vos. In 1692 is de brouwerij “De Vos” gelegen in de Fonteinstraat. Eigenaresse is dan de genoemde Geertje Vos. Har man was dus toen overleden. Haar naam houdt stellig verband met de naam van de brouwerij. Volgens de kaart van Blaeu (1649) liep de Fonteinstraat niet verder dan de Nieuwstraat. De brouwerij “De Vos” zou dan gezocht moeten worden in of nabij de Fonteinstraat tussen Nieuwstraat en Bergstraat. Maar dan zou de Fonteinstraat toen verder, althans voorbij de Nieuwstraat gelopen moeten hebben. De plattegrond van Leerdam van de landmeter Van Diepenem uit de atlas van Van Coehoorn laat ons zien, dat er aan de zuidzijde van de bergstraat een watergang was. Deze werd overkluisd door een poortje in het verlengde van de Fonteinstraat, het reeds genoemde waterpoortje. De Fonteinstraat loopt hier verder tot aan de Noordwal. Deze plattegrond dateert uit de 17e eeuw. De bewuste brouwerij zal dus gelegen geweest zijn aan de westzijde van de Fonteinstraat naast het pand op de hoek van de Fonteinstraat en de Bergstraat. Mogelijk is deze brouwerij voortgezet door Theodorus Artopeus, die in 1704, 1705 en 1706 als brouwer vermeld is in de Fonteinstraat. Hij leverde van 1701 tot 1710 als zodanig bier aan het gasthuis. Hij was schepen van Leerdam en is in 1721 overleden. Hoewel in de opgave van 27 november 1801 van een brouwerij in Leerdam niet gerept wordt, was er volgens een kohier van de 40e penning over 1801 sprake van een brouwerij in de Bergstraat. Of hier sprake is van de bovengenoemde brouwerij of van een andere is ons niet bekend.

Brouwerij “De Dubbele Ankers” of “het Dubbeld Anker”
Deze brouwerij was gelegen aan de zuidzijde van de Hoogstraat tegenover de Huisgracht. De ligging blijkt duidelijk uit een acte van transport van 1699, waarin ds. Nicolaas Zantvoort eigenaar genoemd wordt van een pand, oostelijk de weduwe van Arien van Cleef, westelijk de “Huysgraft”, achterwaarts Jan Snoeck en consorten. Het pand lag op de hoek van de Hoogstraat en de Huisgracht tegenover “De Dubbele Ankers”. De aanwezigheid van de brouwerij wordt nog bewezen door een transport in 1704, wanneer de weduwe van Dirck van Ceulen een huis aan de Hoogstraat verkoopt aan Willem Coot, oostelijk belend door Pieter van Cleef en westelijk door “De Dubbele Ankers”, achterwaarts of zuidelijk door de stadswal of Zuidwal. De erfgenamen van Antonie Cleijn verkopen deze brouwerij in 1728 aan Catharina Volmarijn, weduwe van Meursman. In 1736 verkoopt Johan van Gezel haar aan Pieter Steghelytz. Deze naam komen we nog tegen bij een andere brouwerij. Diens erfgenamen doen haar weer van de hand in 1746 aan mr. Joan van Wageningen, advocaat te Dordrecht, voor de som van f 9035,-. Later kwam zij in het bezit van Reynier Heusdens. De vele eigendomsovergangen wijzer erop, dat het met de brouwerij niet naar wens ging. De heer De Wit doelt ook hierop, als hij schrijft, dat de brouwerij in de herfst van 1756 uiteindelijk in handen kwam van de stadstimmerman Rutter Vervoorn, die haar heeft “uitgebroken”. Dit wijst erop, dat toen de installaties uit het gebouw zijn gesloopt. Hiermede kwam een definitief einde aan een belangrijke Leerdamse brouwerij. Het einde wordt ook bewezen door het feit, dat de stad in 1760 een tijns van drie stuivers toekwam uit het huis van Rutter Vervoorn, zijnde de gewezen brouwerij “De Dubbele Ankers”, ook wel genoemd “De Dubbelde Ankers”.
Bij de brouwerij behoorde ook een kuiphuis. In 1701 krijgt Antonie Cleyn van “Het Dubbeld Anker” voor 1 gulden en 6 stuivers een jaarlijkse tijns uit een erf, waar vroeger het kuiphuis op gestaan heeft. We hebben hier met een oude brouwerij te maken. Aanvankelijk, voor zover na te gaan, was zij eigendom van de familie De Jong. Door huwelijk ging zij over naar Antonie Cleyn, een zoon van Nicolaas Cleijn schout van Asperen. Hij vestigde zich in 1672 te Leerdam. Hij was schepen en in 1700 en 1701 burgemeester van Leerdam. Na zijn overlijden in 1704 wordt zijn weduwe Adriana de Jong, als brouwster vermeld. In 1728 leidt Gijsbert Stam het bedrijf. Na diens overlijden in 1735 werd, zoals wij reeds zagen, Pieter Steghelytz brouwer. Van 1750 tot 1754 is Willem Hendrik Bosch eigenaar van de brouwerij.
De voorgangers van de familie De Jong waren vermoedelijk de reeds in de loop van dit artikel aangehaalde Van Oostrom. Johan de Jong leverde in 1693 bier aan de klokluiders ter gelegenheid van de verjaardag van Stadhouder Willem III.
Op het terrein is later een houtzaagmolen van Varsseveld gebouwd. Deze kleine molen verwerkte vooral molenroede en wieken, die na het zagen op de Huisgracht terecht kwamen. Na 1850 is deze molen gesloopt en zijn er huizen gebouwd.

De nieuwe brouwerij
Ook deze brouwerij was aan de Hoogstraat gelegen. In 1720 gaat Arien van Dijk, brouwer te Schoonrewoerd, zijn geluk te Leerdam beproeven. Hij koopt dan van de weduwe van Cornelis Claesse de Jong een huis oostelijk belend door Stadsspui en afgang, westelijk door Willem Verhoeff en achterwaarts de Zuidwal. Dit huis heeft hij geheel of gedeeltelijk gesloopt en nieuw gebouwd of verbouwd, want hij krijgt van het stadsbestuur 35 gulden en 16 stuivers wegens het leggen van de derde pan op “de nieuwe brouwerije”. Het leggen van de derde pan was een stadssubsidie van 1/3 in de kosten van het maken van een pannen dak door particulieren. Hier was reeds sprake van “brandpreventie”, want het doel van de subsidie was vermindering van brandgevaar, teneinde rieten daken zoveel mogelijk te vervangen door pannen. Van Dijk had voor het gehele dak 7400 pannen nodig.
Van Dijk was van 1732 tot 1735 burgemeester en overleed in 1740.

We noemen deze brouwerij maar “de nieuwe brouwerij” daar een nadere naam ons onbekend is. Ook Van Dijk leverde bier aan de stad en aan de pachters van de grove tienden, als die verpacht werden.
Deze brouwerij lag aan de westzijde van het stadsspui of de Kleine Steiger. Een rekening van Reynier Huyberts, metselaar, bevestigt dit nog eens. Op 3 juli 1740 werkte hij aan die Steiger en wel aan de zijde van de brouwerij.
Wij zagen reeds, dat Arie van Dijk afkomstig was uit Schoonrewoerd. Vermoedelijk stamde hij van een brouwersfamilie af, want Antonie van Dijk, brouwer te Schoonrewoerd, leverde eveneens bier aan de stad in 1737, 1738 en 1739 op de verjaardag van de prins van Oranje. De verwantschap tussen bovengenoemden blijkt uit een acte van 3 mei 1728, als zij als erfgenaam van oud-burgemeester Jan de Bruyn aan Daniel de Leeuw een obligatie verkopen. De weduwe van Arien van Dijk, Johanna Jens, overleed in mei 1769.
In 1767 klaagt het stads- en polderbestuur bij de Nassause Domeinaad over de lage waterstand van de Linge. Zij vreest, dat de twee brouwerijen, die aan deze zijde van de stad gelegen zijn en hun water uit de gracht moeten halen, daarvan verstoken zullen worden. Dit bewijst, dat de nieuwe brouwerij toen nog functioneerde. In 1778 en 1779 leverde de dochter van Arien van Dijk, Antonia, nog bier aan de stad. Dan valt het doek over deze brouwerij. Antonia is vermoedelijk op 6 februari 1795 te Leerdam gestorven. Of zij tot die datum het brouwersvak heeft uitgeoefend is niet bekend. We eten dus ook niet, wanneer deze brouwerij buiten bedrijf geraakt is. In de reeds genoemde opgave van 27 november 1801 komt zij niet voor, evenmin in het reeds aangehaalde kohier van hetzelfde jaar. Dit geldt ook voor de patentregisters van 1806 tot 1811. De brouwerij bevond zich ongeveer op de plaats, waar nu (1984) het kantoor van de Hout- en bouwstoffenhandel “Leerdam” is gevestigd.

Brouwerij “De (Witte) Leeuw”, “Het Lam” en “De Drie Halen”
Volgens een omslaglijst van 1689 woonde er aan de zuidzijde van de Hoogstraat een brouwer, Van der Leeden genaamd. Welnu, in 1694 verkoopt deze Johan van der Leeden aan Frederik van Turnhout, een huis oostelijk belend door de Steigerstraat, westelijk door Jillkis Boet en achterwaarts door de Hoogstraat. In hetzelfde jaar verkoopt hij als brouwer een pand in de Nieuwstraat aan Gijsbert Stam, die in 1728 als brouwer van “De Dubbele Ankers” wordt vermeld. Het pand is oostelijk belend door Johan de Grijns en westelijk door het schoolhuis. Het is onbekend, of hierin het brouwersvak werd uitgeoefend. Het lijkt wel, of het eerstgenoemde gebouw met de voorgevel aan de Zuidwal stond. Op dit terrein staat nu (1984) het winkelgebouw van Gerrit van Wijk. Met de Steigerstraat wordt de Grote Steiger bedoeld. Overigens komt Frederik van Turnhout al voor als brouwer in 1693 en in 1694, als hij bier levert aan de stad. Aan het gasthuis levert hij regelmatig bier tot 1723. Hij was schepen van Leerdam. In 1729 was hij brandmeester voor een gedeelte van de Hoogstraat, namelijk van de brouwerij ‘De Dubbele Ankers” tot zijn brouwerij “De Witte Leeuw”, dat is het gedeelte van de Huisgracht tot de Markt/Grote Steiger. In 1732 werd hij als brouwer vervangen door de brouwer Gijsbert Stam, die hiervoor reeds is genoemd. Hij overleed te Leerdam in 1735.
Zijn opvolger was Johan van Turnhout, die eveneens schepen was. Volgens de kohieren van de lantaarngelden moest hij voor het pand op de westelijke hoek van de Hoogstraat en de Grote Steiger betalen. Ook hij stierf te Leerdam in 1751. Het bedrijf werd nu voortgezet door zijn weduwe, Helena de Porter, die het op 23 mei 1765 verkocht als de brouwerij “De Witte Leeuw” aan Jakobus Hoffman, waarnemend Drost van Leerdam voor Menno baron van Coehoorn. Hij legde ook de eerste steen voor de Leerdamse glasfabriek op 18 november 1765.
Bij de brouwerij behoorden de bierkelders, de takken- en tufzolder en het woonhuis. Tot de installatie en materialen behoorden een grote koperen ketel met een capaciteit van 30 tonnen “nat”, een kuip van dezelfde grootte, een koel- en een onderbak, een loden koelpomp en een “hete” pomp, een mouterij met bak, een eest, ijzerwerk en 3 koperen doofketels. Jakobus Hoffman leverde bier aan de stad van 1765 tot 1770. De naam van de brouwerij werd bij de eigendomsovergang ook gewijzigd in “Het Lam”.
Het was in haar directe omgeving niet altijd even schoon. Salomon van Savoijen haalde althans in 1765 “de vuiligheid achter de brouwerij van “Het Lam” weg en dat vuil moet dan op de Zuidwal gelegen hebben.
Mogelijk moet Jakobus Hoffman gedacht hebben door de vestiging van de glasfabriek meer afzet voor de brouwerij te krijgen. Vooral de blazers zullen wel behoefte hebben gehad aan een koele drank! Of deze gedachte verwerkelijkt is, weten we niet. Wel weten we, dat in een acte van 17 augustus 1772 sprake is van de brouwerij “Het Lam”. Op 28 november 1774 tenslotte verkocht Jakobus Hoffmann, oud-drost, de brouwerij aan mr. Cornelis Frans Adolph Knijff, burgemeester van Leerdam. Weer ging zij over naar een plaatselijke bestuurder.

Van 1777 tot 1782 levert de brouwerij “De Drie Halen” bier aan de stad. De betreffende rekeningen worden geïnd door J.J. Steghelytz als boekhouder van het bedrijf. Een familielid Pieter Steghelytz was brouwer van “Het Dubbeld Anker”. In 1776 ontving deze J.J. Steghelytz van burgemeester Knijff 7 gulden voor de levering van een machine tot proefneming van sterke dranken. Dit bedrag kwam uit de stadskas! Vermoedelijk betreft het hier een experiment in de brouwerij, die in 1774 verkocht werd en was Steghelytz hiervan de boekhouder. In dat geval heeft de brouwerij toen een andere naam gekregen.
Naar alle waarschijnlijkheid hebben we hier toch met dezelfde brouwerij te maken. Volgens een rekening van een metselaar had deze werk verricht aan de brouwerij “De Drie Halen”. Hij werkte aan het pakhuis van deze brouwerij o.a. aan de zijmuur naast het pand van juffrouw De Wit. Volgens het kohier van het stadsgeld van 1779 lag dat pakhuis westelijk van de brouwerij en het huis van de weduwe De Wit westelijk van het pakhuis. De rekening van de metselaar vermeldt helaas geen jaar, wel data!
Mr. C.F.A. Knijff zou de brouwerij in 1791 aan zijn zoon Jan Hendrik hebben geschonken. Hoe dan ook, op 11 augustus 1804 transporteert deze laatste de brouwerij aan Jillis van Meeteren voor f 5000,–. Deze Jillis van Meeteren komt in het patentregister voor van 1807 tot 1811 als bierbrouwer, toen nog de enige in Leerdam! Verder blijkt uit de registers van de burgerlijke stand, dat hij in 1814, 1817 en 1821 bierbrouwer was. Volgens het bevolkingsregister van 1827 was hij geboren in Tricht en kwam hij naar Leerdam uit Herwijnen, welk jaar overeenstemt met het jaar, waarin hij de brouwerij kocht. In 1827 deed Abram de Wit aan hem zijn huis en erf over westelijk van de brouwerij. Hij richtte dit huis in tot mouterij en paardenstal. Mogelijk was dit pand in 1838 de moutwijnstokerij “De Vijfhoek” gevestigd, waarvan toen Franciscus Josephus Lurling directeur was.
Vermoedelijk ging het niet goed met de brouwerij, want in 1831 verkocht Jillis van Meeteren reeds land en in 1832 nam hij een hypotheek op de rest van zijn land bij Willem van Breda, een koopman te Gorinchem, ten bedrage van f 400,-. Op 11 januari 1834 overleed hij te Leerdam.
Op 14 februari 1834 laten zijn kinderen de inventaris van het huis, de brouwerij, het pakhuis, de mouterij en de schuur schatten. Deze werd bepaald op f 851,90. De schulden beliepen een bedrag van f 10359,18½. Op 24 april daarna werden de roerende goederen, waaronder vee, aan diverse personen verkocht.
De brouwerij nabij de Waterpoort wordt verkocht aan P.G. Viervant Tukker en Cornelis Schalij te Leerdam en aan Marcus Ravenswaay te Gorinchem, die verzoeken de bierbrouwerij te mogen veranderen in een branderij, welk verzoek door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 6 juni 1834 wordt toegestaan. Het betrof hier het stoken van jenever uit aardappelen, wat blijkt uit een schrijven van het gemeentebestuur van Leerdam aan dat van Gorinchem van 23 mei 1835. Hierin staat, dat de branderij geen onreinheid op de straten in de nabijheid mag veroorzaken. Maar ook, dat de belendende huizen lijden van de “smettende en zware blaak” en dat de bleken in de omtrek bij de “geringste aanwassende wind” onbruikbaar zijn daardoor! Overigens waren deze bezwaren ten tijde van het verzoek om vergunning onbekend!
Deze factoren hebben er wellicht toe geleid, dat Gedeputeerde Staten het verzoek van C. Schalij en P.G. Viervant Tukker om hun aardappel-moutwijnfabriek te mogen veranderen in een aardappelsiroop- en stijfselfabriek op 6 october 1843 inwilligen. Als voorwaarde werd echter gesteld, dat de afval met een schuit moest worden afgevoerd, teneinde te voorkomen, dat het water in de Lingegracht, dat tot drinkwater diende, werd verontreinigd.
Wanneer dit bedrijf buiten werking is geraakt, is niet bekend. Eén van de ondernemers, P.G. Viervant Tukker, die grutter was en in de Kerkstraat woonde, vertrok in 1858 naar Zutphen. De andere ondernemers, C. Schalij, was firmant van de firma Varsseveld en oprichter van de eerste plaatselijke gasfabriek.

Het pand kwam later in eigendom van Wouter Jacobus Meevers, koopman te Leerdam en daarna van de Leerdamse Stoombootmaatschappij, die het in 1934 verkocht. Nadien werd het pand door de gemeente gekocht, gesloopt en is de grond overgegaan aan Gerrit van Wijk, die er een nieuw gebouw op heeft geplaatst.
Met de brouwerij van Jillis van Meeteren kwam er een einde aan het brouwersbedrijf te Leerdam. Het was sinds geruime tijd de enige brouwerij ter plaatse.
In 1843 en 1845 wordt er geen melding meer gemaakt van een brouwerij in Leerdam. Wel is er in 1845 een aardappelbranderij. Dat is dan de branderij, waarvoor op 6 october 1843 vergunning werd verleend.
Volgens de volkstelling van 1930 waren er te Leerdam 3 bierbottelarijen, namelijk van de Zuid-Hollandse Bierbrouwerij, van de Amstelbrouwerij en van de brouwerij de Oranjeboom. En zelfs deze brouwerijen zijn reeds in andere opgegaan. Behalve dan de café’s en andere inrichtingen ter plaatse, waar het nog geschonken wordt per fles of uit het vat, herinnert niets meer aan de vroegere fabricage van bier. Enkele grote landelijke brouwerijen hebben de taak van de vele kleine plaatselijke overgenomen en voorzien heden in de omzet van het edele gerstenat.

B.J. de Groot

Jaargang 5 nr. 1