Inleiding
Eertijds werd het grondgebied van de gemeente Leerdam gestoffeerd met een aantal – minstens zes – oud-Hollandse wipwatermolens, die het omliggende landschap een speciale bekoring gaven. Deze molens sloegen het water van de polders Bruinsdel en Hoog-Leerbroek, Hoog Middelkoop, Loosdorp en de Meent, Oud- en Nieuw Schaik uit op de Linge. Van dit kostelijke bezit is heden ten dage (1983) nog slechts één, helaas onbewoonde en sterk in verval zijnde molen over. Met de molens verdwenen ook de watermolenaars uit het beeld en daarmee dreigt een uniek stukje waterstaatsgeschiedenis verloren te gaan.
Ik ging op zoek naar nazaten van watermolenaars en vond in de persoon van de bejaarde mevr. Antje Sprong-Van Klei een onvervalste molenaarsdochter, geboren en getogen op een watermolen. Eén, die het allemaal nog vele jaren had meegemaakt in het begin van de 20ste eeuw.

Leven op een watermolen
“Ik ben op zo’n ouderwetse watermolen geboren en heb er 29 jaar van mijn leven op doorgebracht, zodat een molen voor mij geen geheimen meer heeft. Mijn vader, Leendert van Klei is in Meerkerk geboren op 23 febr. 1876. Hij stamt uit een echt molenaarsgeslacht. Zijn vader en grootvader waren ook molenaars, evenals twee broers van vader, op molens in de Alblasserwaard.
Vader solliciteerde in 1907 naar de molenaarsplaats op de achtermolen aan “Treffelee”, waarvan nu nog alleen het onderste deel over is. Er waren twee sollicitanten en vader werd door het polderbestuur van de polder Bruinsdel en Hoog-Leerbroek uitgekozen. Hij is er gebleven tot zijn dood in 1955. Hij was toen 79 jaar oud. Ruim 48 jaar heeft hij op de molen gewerkt en gewoond, want met pensioen gaan was er niet bij. Er was helemaal geen pensioenregeling. Vader werd aangesteld op een jaarloon van f 200,- en vrij wonen en het gebruik van een stukje bouwland bij de molen. Hij moest een verklaring tekenen, dat hij geen lid zou worden van een vakorganisatie. U begrijpt, dat het geen vetpot was. Vader moest allerlei dingen er bij doen om zij gezin de kost te kunnen geven. Wij hielden twee geiten, kippen en ene paar varkens. Verder bediende hij de weegbrug bij het spoor, vlocht horden en manden voor de boeren, hielp mee bij de hooioogst, bebouwde het stukje bouwland en viste in de vliet, om zo toch de monden van vrouw, drie zoons en een dochter te kunnen voeden.
Ondanks het feit, dat mijn broers en ik veel moesten bijspringen, was vader nooit klaar. Hij stond iedere morgen om vier uur op, uitgezonderd zondags, en bleef aan de gang tot het donker werd. Hij heeft nooit geweten wat een normale werkdag was. Wel had hij een grote vrijheid en dat was ook wat waard.
Als molenaar droeg hij de verantwoordelijkheid voor het waterpeil. Dat betekende, dat hij op de meest ongelegen momenten aan de slag moest. In de regentijd, als in de nacht de wind aanwakkerde, begonnen de ramen te klapperen en dat was voor hem het sein: er uit en de molen inspannen. Soms moest er dagen en nachten achter elkaar worden doorgedraaid en zag hij meerdere nachten zijn bed niet.
Als vader ging malen moest ook molenaar Van den Berg de voormolen aan de Lingedijk in het werk stellen. Om hem te waarschuwen, dat hij ging draaien, plaatste vader een brandende olielamp voor het raam, dat op het zuiden lag. De rooie pannenbuurt was nog niet gebouwd en er was toen nog een onbelemmerd zicht op de voormolen en omgekeerd. Brandde de lamp, dan wist buurman Van den Berg, dat hij moest inspannen.

De oorlogsjaren
Iets wat vader erg heeft aangegrepen, was de komst van een paar Duitse officieren op de molen, vlak voor de bevrijding. De Duitsers waren al aan het terugtrekken en eisten van vader dat hij de duiker en de schoepraddeur openzette, om zo de polder onder water te laten lopen. Toen dat gebeurd was, namen ze de stand van het water in de maalvliet op vanaf de peilschaal. Ze verdwenen met de mededeling, dat ze terug zouden komen. Vader natuurlijk in zak en as. Maar wat deed hij, toen hij een beetje van de schrik bekomen was? Hij heeft de duiker en de schoepraddeur tot op een klein stukje na, weer gesloten. Daarna nam hij een grote schop en dreef met een paar flinke klappen de peilschaal een eindje verder de bodem in, wardoor het leek of de waterstand een stuk gestegen was. Toen de Duitsers de volgende dag inderdaad terugkwamen, keken ze alleen naar de stand op de peilschaal. Ze waren blijkbaar tevreden en verdwenen weer. Hij heeft ze nooit weer teruggezien. Maar vader heeft toen wel bloed gezweten. Stel je voor, dat ze het ontdekt hadden.

Wonen in de molen
We waren in de molen maar zeer klein behuisd. Er waren in de woonkamer twee kleine bedsteden, waarvan er één later is verplaatst naar een ruimte boven de as van het scheprad. Een schoorsteen was er jarenlang niet in de kamer. De rook trok door een pijp naar de zolder, waar alles vies en zwart werd, omdat de rook niet weg kon. Veel later is er een schoorsteen gebouwd.
Alles kraakte en piepte, als de molen draaide en door die zo vertrouwd klinkende geluiden werden wij als kinderen ’s avonds in slaap gesust. Daar wenden wij zo aan, dat wij wel aan vader vroegen als de molen stil stond: “Va, span even de molen in, dan slapen we zo”.

Vernieuwing
De wanden waren niet waterdicht. Bij regenval met straffe wind, sloeg de regen er doorheen en werden de muren binnen helemaal nat.
Het binnenwerk van de molen was gebouwd van zware eikenhouten balken, die de eeuwen konden trotseren, dachten wij. De as van de molen woog enige tonnen en moest verschillende keren per dag worden gesmeerd met reuzel, als de molen maalde.
Al die balken hadden een naam. Op de hoofdpeluw rustte het kruis van de molenas en het hele karkas van de molen rustte weer op een muurplaat. Toen die eens vernieuwd moest worden, hebben we met het gehele gezin een paar weken in de schuur gebivakkeerd. De Gerdesse’s, de molenbouwers uit Asperen, die in de hele streek het onderhoud van de molens verzorgden, voerden de vernieuwing uit. Het kleine onderhoud deed vader zelf. Ook maakte hij nieuwe zeilen en slaglijnen voor de verdeling van de zeilen over de roei. Die slaglijnen werden met lussen om de kikkers geslagen, die op de roei zitten.
Aan een molen zitten vier roeien, twee buiten- en twee binnenroeien. Dat zijn de halve wieken. Het hing van de windsterkte af, of je met vol zeil, het langeind of het stormstuk moest draaien.
Een molenaar moet voortdurend het weer in de gaten houden. Of de wind krimpt of ruimt en of het noodzakelijk is te zwichten. Molenaars en ook mijn vader stonden er bekend om, dat ze een goeie kijk op het weer hadden. Ze konden aan de lucht zien, welk weer er op komst was. Als er een bui aan de lucht zat, kon vader al voorspellen, of de wind voor de bui uit, tegelijk met de bui of er achteraan kwam. En dan was het soms snel aanpakken geblazen en moesten wij bijspringen.

Gevaar
Er is mij meermalen gevraagd, of het niet gevaarlijk wonen was op een molen. Och, dat viel wel mee. In 90% van de tijd stonden de wieken op het westen gericht en dan had je geen last van draaiende wieken. Maar toch bleef het altijd wel opletten, maar dat werd een tweede natuur. Van vader heb ik wel eens gehoord van een man, die een weddenschap aanging, dat hij de pijp uit zijn mond durfde te laten slaan door een draaiende wiek. Hij had geen erg in het verschil tussen de stand van een binnenroei en een buitenroei. Nadat de buitenroei was gepasseerd, werd hij gegrepen door de volgende binnenroei, die hem ineens doodde. Het is gelukkig niet bij ons gebeurd.
U zult wel eens gehoord hebben, dat bij een stilstaande molen, de stand van de wieken een bepaalde betekenis heeft. Zo kennen we de zomerse ruststand, de in vreugde- en de in rouw- (kreupel) stand.

Het einde van de molen
Ik heb al verteld, dat een molen, die maalt, altijd kraakt en kreunt. Maar op een gegeven moment kwam daar bij ons nog iets anders bij. Hij begon te bobberen en te schokken. Af en toe vloog bij moeder de boel uit de kast en schudde en schokkerde de hele molen. Gerdesse was er al een paar maal bijgeroepen, maar kon niets vinden. Totdat het gebeurde. Het was op een maandagmiddag 11 nov. 1940. Vader maalde en er stond een strakke wind. Hij moest weg naar de weegbrug. Moeder was naar de dokter. Ze wilde eerst niet weg gaan. Net of ze een voorgevoel had, dat er die middag iets zou gebeuren. Maar op aandringen van vader ging ze toch. Ik bleef alleen om op de molen te passen. Toen vader halverwege “Treffelee” was, bedacht hij zich en keerde terug naar huis. “Ik vertrouw het weer niet. Ga jij maar naar de weegbrug. Ik blijf hier.”
Voorvoelde ook hij iets? Intussen waren een zoontje van Leen van den Berg en ene van Mier ook op de molen gekomen. Plotseling, na een zware windstoot, ontstond er een verschrikkelijk gekraak. Vader en de beide anderen schrokken enorm, vlogen de deur uit en zochten bescherming onder de buitentrap. Met een enorm lawaai en gekraak braken de wieken van de molen af en stortten met een stuk van de bovenbouw van de molen op de grond neer en in de vliet. Gelukkig werd niemand getroffen. Het voorgevoel had vader en moeder niet bedrogen. Bijonderzoek bleek er een breuk te zitten bij het kruis van de molenas. Die had er al lang gezeten en had al die tijd dat rare bobberende geluid veroorzaakt. Het was me een consternatie. In zal het nooit vergeten.

Maar wat nu? In het polderbestuur waren twee partijen. De één wilde de molen niet laten herstellen en een vijzel plaatsen. De andere partij was voor herstel. Het heeft geruime tijd geduurd voor de beslissing viel. Al die tijd werd het water via Nieuwland afgemalen. Maar dat mocht alleen zolang Nieuwland zelf er geen last van had. De vijzelpartij heeft het uiteindelijk gewonnen. Onze molen werd niet meer in oude luister hersteld. Heel jammer. Daarna heeft vader nog met de vijzel gewerkt, mar de lol was er af voor zo’n rasechte molenaar als mijn vader was.
Er is rond Leerdam nu nog maar alleen de molen van Van den Berg aan de Lingedijk over. Maar je hart schreit, als je ziet, hoe die aftakelt, want je houdt altijd liefde voor zo’n mooie oud-Hollandse molen. Over een paar jaar is het te laat en is hij rijp voor de sloop. En dan zal ook dit laatste stukje romantiek uit Leerdam verdwenen zijn.”

K. van Baren

Jaargang 3 nr. 2