Voor de invoering van ons huidige metrieke stelsel, kende elke stad, dorp of landstreek zijn eigen eenheden van maat. Ook in Leerdam hanteerde men maten, die afweken van de naburige steden.

De El
De tegenwoordige naamgeving is el, vroeger elle en was oorspronkelijk een natuurmaat: de lengte van de (onder)arm. Als lengtemaat werd de el speciaal voor textiel gebruikt en door de wevers in Leerdam ook als eenheid van maat aangewend.
Gemeten naar het metrieke stelsel, was de el landelijk bezien ongeveer 70 centimeter. Vanaf 1725 kreeg de el van ’s Gravenhage (= 0,694 m.) als ’s Lands el een nationale status bij de heffing van de accijnzen.
In oostelijk Gelderland bestond een onderscheid tussen de breeddoekse of groet el (= 0,69 m.) en de smaldoekse of kleine el (= 0,59 m.).
Na 1820, bij de ingebruikstelling van het Nederlandsch Metriek Stelsel werd de el gelijk gesteld aan de meter, dus 100 cm.
Na circa 1500 en voor 1820 was de el in het aangrenzende Gelderland, zoals b.v. in Geldermalsen 0,684 m. In Zuid-Holland was dit gemeenlijk 0,685 m., zoals in Dordrecht bij voorbeeld.
De in Leerdam gebruikte el was precies 0,68 m. Hoe kan men nu dit weten, daar eerst vanaf 1820 met centimeter en meter maten werden aangeduid. Jan Pieterszoon Dou vermeldt in zijn “Tractaet” van 1629 een duidelijke vergelijking met de Rijnlandse standaard, welke laatste eeuwenlang onveranderd is gebleven. Dou was een man uit de landmeterspraktijk en zijn gegevens berusten op persoonlijke waarnemingen.

J. Bats

Jaargang 3 nr. 5