Bestaat er zoiets als Leerdamse humor, heb ik me wel eens afgevraagd, zonder evenwel tot een antwoord te komen. Humor als zodanig is al zo’n ongrijpbaar begrip om te analyseren, dat het onderscheiden hier maar buiten beschouwing moet blijven.

“Mannen”, zegt de sergeant schietinstructie, “de vorige keer heb ik de kogelbaan behandeld. Zijn hierover vragen te stellen?” De mannen van de oude hap gnuiven. Eén heeft nog een probleem: “Sergeant, als ik m’n geweer nu onderste boven houd, wijkt de kogel dan naar boven af?”

In zijn boek: “Revolutie der Eenzamen”, vertelt prof. Bouman over de felle verkiezingsstrijd in Engeland in 1901 tijdens de Boerenoorlog. Een jong politicus, Lloyd George, waagt het in het conservatieve Birmingham te komen pleiten voor het sluiten van vrede. Het rumoer en het tumult in de zaal maken het hem onmogelijk aan het woord te komen. En ouwe jongejuffer roept: “Als ik Uw vrouw was, zou ik U vergif ingeven.” Waarop Lloyd George antwoordt: “Als in Uw man was, zou ik het direct innemen”. Gelach.

Humor kan mild zijn, soms ook vlijmscherp. Het is altijd flitsend en veronderstelt een snel herkennen van de situatie, van overeenkomsten en betrekkelijkheden. Je moet kunnen relativeren. Om de graad van armoede aan te geven, zegt de Leerdammer: “De moise leje daot veur de kast”. Als oud-Leerdammer meen ik te mogen beweren, dat Leerdammers gevoel voor humor hebben, zonder van zelfgenoegzaamheid te worden verdacht.

Toen in de jaren ’50-’51 in het verlengde van de Patrimoniumstraat de eerste duplexwoningen gebouwd werden, bestemd dus voor twee gezinnen, was dat voor de Leerdammers een novum, dat de nodige ruzies in het vooruitzicht stelde. Wie toen zo vindingrijk was om de naam Korea te bedenken, weet ik niet. Een vondst toch?

Zo herinner ik me uit de beginjaren 1960, dat het voortaan afgestudeerden van HTS-en toegestaan werd, de titel ing. achter hun naam te voeren. Eén van de hoofden van dienst maakte daarvan gebruik. Bepaald onder de indruk was men niet op het gemeentehuis. We hebben immers al iemand met die titel, zeiden ze: bode Ik-ing.

In de jaren, dat de openbare ulo nog gehuisvest was achter de Ot- en Sienschool kwam een vader praten om zijn zoon “op school te doen”. Zelf was hij in dienst van een grote oliemaatschappij en werkzaam in het buitenland. Zijn zoon zat op een kostschool, waar hij het slecht naar zijn zin had. Vader kon zoonlief in de kost doen bij zijn broer. En zo loste het probleem zich op in de familie Bel. Alles is ook prima in orde gekomen, mar in de betreffende klas ontstond een klein probleem. In die klas zat ook zijn neef, die precies dezelfde naam droeg en dat kon aanleiding zijn tot misverstanden. Voor de klasgenoten blijkbaar geen enkel probleem. Op het spoor gezet door de enorme gasvondsten te Slochteren kwamen ze glunderend vertellen: De één noemen we de Olie- bel en de andere de Pap- bel.

Leerdamse humor? In elk geval vindingrijk zijn ze en gevoel voor humor hebben ze, de Leerdammers.

A. de Klerk

Jaargang 3 nr. 1