De bestudering van de geschiedenis van de 19e eeuw is, zeer ten onrechte, lang verwaarloosd. De laatste tijd begint men gelukkig steeds meer oog te krijgen voor wat er in die eeuw is voorgevallen. Veel gebeurtenissen die zich nu afspelen, of zich in het recente verleden hebben afgespeeld, kan men niet goed begrijpen als men onkundig is van wat er tussen 1800 en 1900 heeft plaatsgevonden.
Voor wie, om slechts één voorbeeld te noemen, niet weet wat er zich in 1834 (de Afscheiding) en in 1886 (de Doleantie) op kerkelijk terrein heeft voorgedaan, zal de huidige kerkelijke verhoudingen in ons land en elders vaak onbegrijpelijk voorkomen. Bovendien zal de zin van toespelingen, die schrijvers in de 19e eeuw op bepaalde gebeurtenissen hebben gemaakt, de tegenwoordige lezer grotendeels ontgaan.

Dat viel mij op toen ik onlangs een brief van mijn grootvader Jacobus Abram de Wit (Leerdam 2 november 1845 – Leerdam 14 augustus 1903) nog eens doorlas. In die brief beschrijft hij een reis, die hij in 1872 naar de Verenigde Staten heeft gemaakt. In dat epistel leen we: “Men vindt hier alle godsdiensten, maar de Hollandsche Gereformeerden vindt men hier niet. De Amerikaansche Gereformeerden zijn gelijk de Chr. Afgescheidenen in Holland, net dezelfde: dus mijne attestatie hielp mij niet. Ik moet weer opnieuw er voor leeren”.
Zonder enige kennis van de kerkgeschiedenis van de 19e eeuw kan men dit gedeelte van de brief moeilijk begrijpen. In Amerika waren geen “Hollandsche Gereformeerden”, d.w.z. er was daar geen kerkgenootschap waar men als lid van de Nederlandse Hervormde Kerk kon worden opgenomen. Tot de Amerikaansche Gereformeerde Kerk (the Dutch Reformed Church), nog stammend uit de tijd dat de Nederlanders in 1625 Nieuw-Amsterdam, het latere New-York, hebben gesticht), die in Michigan ongeveer gelijk was aan de Christelijke Afgescheidene Gemeente in Nederland, kon mijn grootvader, als lid van de Nederlandse Hervormde Kerk, blijkbaar niet zonder meer worden toegelaten. Om in deze gemeenschap opgenomen te kunnen worden, moest hij opnieuw “naar de catechisatie”. Zelfs aan de andere kant van de oceaan werd de kerkelijke verdeeldheid consequent levend gehouden.

Nu lijkt dit misschien een minder belangrijk detail uit de brief, maar de onenigheid die in de eerste helft van de 19e eeuw in de Nederlandse Hervormde Kerk is ontstaan, heeft voor veel leden van die kerk – en niet alleen voor hen – vergaande gevolgen gehad. Velen hebben in de vorige eeuw om godsdienstige- en economische redenen ons land verlaten en zich onder vaak zeer moeilijke omstandigheden in de Verenigde Staten en in Zuid-Afrika gevestigd.

Wanneer koning Willem I in 1816 het Reglement op het Bestuur van de Nederlandsche Hervormde Kerk invoert, komt een aantal leden van die kerk onder leiding van o.a. ds. H. de Cock te Ulrum, ds. H.P. Scholte te Doeveren en ds. A.C. van Raalte te Genemuiden tegen deze maatregel in verzet. In 1834 hebben zij zich officieel van de Nederlandse Hevormde Kerk afgescheiden. Als deze Afgescheidenen afzonderlijke godsdienstoefeningen beleggen, worden ze op gewelddadige wijze vervolgd.
Ook in Leerdam worden maatregelen genomen tegen de “Separatisten”, zoals ze wel smalend werden genoemd. Ouderling G.H. Overkamp, verver van beroep (hij woonde in de Kerkstraat in het huis waar later schilder Dubel heeft gewoond), werd wegens zijn aandeel in het regelmatig beleggen van godsdienstige bijenkomsten van meer dan twintig personen tot een boete van f 295,96 veroordeeld. Toen hij weigerde de boete te betalen, werd zijn huisraad op de markt publiekelijk verkocht.
Ds. G. Baay, die van 1840 tot 1846 de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Leerdam heeft gediend, kreeg voor zijn optreden in bijeenkomsten van meer dan twintig personen, die zonder toestemming van de burgemeester werden gehouden, iedere week een boete van f 50,– opgelegd. Na vijf weken werd de boete verhoogd tot f 75,– en tenslotte tot f 100,– (zie: J.C. Rullman, De Afscheiding in de Ned. Herv. Kerk der XIXe eeuw, Amsterdam 1916/2, pag. 271, 272 en P.M. van gent, Leerdam door de eeuwen heen, Leerdam,1936, pag. 220).
Om aan deze onhoudbare toestand te ontkomen is ds. Van Raalte op 2 oktober 1846 met zijn gezin en met ruim honderd volgelingen nar Amerika uitgeweken. Aan de oostelijke oever van het Michigan-meer heeft hij in een onherbergzaam gebied de kolonie Holland gesticht. Hij heeft daarmee een belangrijke aanzet gegeven voor de emigratie naar de Verenigde Staten.

Tot 1844 vertrokken er volgens de officiële statistieken per jaar ongeveer driehonderd Nederlandse emigranten naar de V.S. In 1847 steeg hun aantal tot ruim 2600. Andere bronnen spreken zelfs van 5322. Na de economische crisis in Nederland in 1878 is dit aantal, door de aanvoer van grote hoeveelheden graan uit de V.S., nog drastisch gestegen.

“Van scheuringen, onruststokers en geheime opruiers” Uitgave Kampen 1984.
Naast godsdienstige motieven hebben ook moeilijkheden op economisch gebied bij het besluit om in 1848 naar Amerika te emigreren een belangrijke rol gespeeld. De welvaart op het platteland was door het uitbrken van de aardappelziekte omstreeks 1845 sterk gedaald.
Ook vanuit Leerdam zijn leden van de Christelijke Afgescheidene Gemeente naar Amerika geëmigreerd, maar ook Leerdammers, die niet tot dit kerkgenootschap behoorden hebben hun voorbeeld gevolgd. In de reeds genoemde brief die mijn grootvader vanuit Kalamazoo heeft geschreven, lezen we: “Stuur mij eens de adressen van de Leerdammers, die in Amerika zijn, zooals van Zeebuith en van Kees Voorthuijzen”.
Zeebuith zal familie geweest zijn van de voorganger van de Christelijke Afgescheidene Gemeente, J.F. Zeebuith, die de Afgescheidene Gemeente te Leerdam van 11 mei 1849 tot 16 februari 1868 heeft gediend. (Van) Voorthuizen was een bekende naam in Leerdam, maar wie Kees Voorthuijzen is geweest, is mij onbekend.

Waarom mijn grootvader tot tweemaal toe naar Amerika is gegaan, heb ik niet kunnen achterhalen. Zijn eerste reis begon op 22 november 1871. Eind 1876 is hij in Nederland terug. Op 17 april 1877 is hij weer vanuit Vlissingen naar de V.S. vertrokken. Hoe lang hij toen is weggebleven, moet nog worden uitgezocht, maar op 11 november 1881 is hij in Leerdam met Adriana Kouwenberg getrouwd. Met H. van Meeuwen, J. Driessen, C. Nortier (directeur), C.J. Gundlach en J. Ph. De Raat maakte hij toen deel uit van het leidinggevend personeel van de “Witglasfabriek”. Hij is op 14 augustus 1903 te Leerdam overleden.

Al eerder hebben we reeds vermeld, dat er omstreeks 1846 Leerdammers naar de Verenigde Staten zijn vertrokken. Na hen zouden er nog velen volgen.
Gerrit H. Overkamp, die in Leerdam om zijn activiteiten als lid van de Christelijke Afgescheidene Gemeente gerechtelijk werd vervolgd, heeft bij de ontwikkeling van de nederzetting Pella in Iowa een belangrijke rol gespeeld. Hij was op 18 februari 1808 in Den Haag geboren en had in de Kerksatraat te Leerdam in het huis water later schilder Dubel heeft gewoond een schilderswinkel. Op 3 januari 1830 is hij met Aafje Kruyt getrouwd.
Volgens een rapport van de Minister van Eeredienst van oktober 1835 had hij een goedlopende zaak, “maar sedert zijn afscheiding van (Hervormde) gemeente zijn zijne zaken verloopen en zijn finantiën achteruit gegaan”. In zijn schilderswinkel “worden gedurig zamenkomsten gehouden, waarbij zich al en niet afgescheidenen bevinden. Op zijn zedelijk gedrag heeft men echter niets aan te merken”.
In april 1847 is Gerrit H. Overkamp met zijn vrouw en zeven kinderen met “het Nederlandsch gekopers snelzeilend Fregatschip, Maasstroom, naar Baltimore vertrokken. Zijn moeder en zijn twee jaar jongere broer Isaac behoorden ook tot de passagiers van de “Maasstroom”.
Moeder Overkamp heeft de vermoeienissen van de reis niet kunnen doorstaan, zij is op weg naar Iowa overleden. De twee broers voelden zich in de jonge kolonie Pella, die in de in 1846 gestichte staat Iowa was gelegen, uitstekend op hun plaats. Hendrik nam zijn oude beroep weer op. Hij bestelde regelmatig verf, kwasten en verdere schildersbenodigdheden in Nederland. Daarnaast werd de arbeid op godsdienstig terrein niet vergeten. Toen de kolonisten nog geen kerkgebouw hadden, heeft Overkamp – net als in Leerdam – zijn ruime woning voor kerkelijke bijeenkomsten opengesteld.
Broer Isaac heeft als onderwijzer veel bijgedragen tot de bloei van het onderwijs in Iowa. Veel inwoners van die staat waren er trots op leerling van Isaac Overkamp te zijn geweest.
Ook ds. G. Baay, die van 1840 tot 1846 als predikant de Christelijke Afgescheidene Gemeente van Leerdam heeft gediend en in 1846 naar Apeldoorn was vertrokken, is naar Amerika geëmigreerd. Hij heeft zich in Alto in de staat Wisconsin gevestigd waar hij in 1854 is overleden.

Hadden ds. H.P. Scholte en zijn volgelingen zich op de open prairiën van Iowa gevestigd, ds. A.C. van Raalte en zijn geestverwanten hebben in de dichte bossen van Michigan een onderkomen gevonden.
Nu moet men echter niet denken dat er in die tijd alleen Afgescheidenen naar Amerika zijn geëmigreerd. Zij vormden wel een grote groep, namelijk 28%, maar er zijn ook veel Rooms-Katholieken (19%) – mede om vrijheid van godsdienst te verkrijgen – naar de Verenigde Staten vertrokken. De overige emigranten (51%) waren grotendeels lid van de Nederlandse Hervormde Kerk.

Mijn grootvader heeft in 1871 een – in onze ogen – nogal omslachtige reis gemaakt. Per boot van Rotterdam naar Hull. Per trein van Hull naar Liverpool, van Liverpool naar New-York opnieuw over zee. Hij vormde echter geen uitzondering. In de loop van de jaren zijn veel Nederlandse emigranten vanuit buitenlandse havens naar Amerika vertrokken. Zo is ds. Scholte in 1847 ook vanuit Liverpool naar Amerika gereisd. Hij deed dit ter wille van zijn vrouw, die er niets voor voelde de haar vertrouwde omgeving in Nederland te verlaten. Bovendien was ze bang voor zeeziekte. Om haar te gerieven heeft ds. Scholte met zijn vrouw zoveel mogelijk over land gereisd. Daarom werd de oversteek over de oceaan vanuit Liverpool gemaakt. Men reisde per stoomboot. Op die manier duurde de overtocht slechts veertien dagen. Waren ze met een zeilschip de oceaan overgestoken, dan had de tocht minstens zes weken geduurd.

De Nederlandse scheepvaartmaatschappijen konden zich aanvankelijk niet handhaven tegenover de buitenlandse concurrenten. In 1871 is er in Rotterdam een maatschappij opgericht, die op Noord-Amerika ging varen. De “Holland-Amerika lijn”, die hieruit is ontstaan, heeft de buitenlandse concurrentie wel het hoofd kunnen bieden.
Daar veel emigranten de tarieven, die de stoomvaartmaatschappijen berekenden, echter niet konden betalen, gaven zij er de voorkeur aan de overtocht per zeilschip te maken. De reis duurde – zoals reeds vermeld – veel langer, maar hij was aanmerkelijk goedkoper, wat van groot belang was voor de landverhuizers, die lang niet altijd over een ruime beurs beschikten.

J.A. de Wit

Jaargang 6 nr. 2 en 4