Een vorige artikel eindigde met de benoeming van Jan van Egmond tot kastelein, drossaard en rentmeester van Leerdam. Deze Jan van Egmond kwam uit een adellijk geslacht voort dat tot de oudste van deze gewesten behoorde. De oudst bekende van die familie woonde reeds in de 10e eeuw in de neerzetting Ekmunda, het latere Egmond in Kennemerland.

De graaf van Holland Dirk II, overleden in 950, stichtte daar een kerk en een abdij. Overeenkomstig de voorwaarden schonk hij niet alleen aan de kerk, maar ook aan de abdij de nodige goederen, zoals landerijen voor het onderhoud van de abdij. Het beheer daarvan bleef aanvankelijk bij de schenker. Daar hij meer kerken, enz stichtte, dus ook meer goederen schonk, was hij niet in staat voldoende toezicht op het beheer daarvan te houden. Daarom benoemde hij ambtenaren om dit werk voor hem te doen. Die ambtenaar voor de abdij noemde men voogd of advocaat.

In het begin van de 12e eeuw werd Berwold van Egmond door de graaf van Holland als sub. advocaat aangesteld. Van deze Berwold is niet veel bekend. Hij voerde als familiewapen op een veld van zilver 6 dubbele kepers. In de loop van de jaren wordt het ambt van advocaat erfelijk in de familie van Egmond. Dit geslacht bracht veel bekwame legeraanvoerders voort, die de graven van Holland steunden in hun strijd.

In 1213 wordt Willem van Egmond advocaat. Hij heet dan tevens beschermer abdijgoederen. Hij gaf aan die titel een wat vreemde uitleg. Hij roofde en stal vee en andere goederen, wat hem niet in dank werd afgenomen. Het kwam tot een proces, waarin hij werd veroordeeld. Hij moest zijn ambt opgeven, maar blijft als gunst (sic) advocaat voor het leven.

Het voogdschap is nog steeds in de familie als in 1385 Jan van Egmond ter wereld komt als eerste zoon van Arnoud van Egmond en Jalente van Leiningen (Zij bracht bij haar huwelijk de heerlijkheid IJsselstein mee). Jan groeide op tot een goed bestuurder met vooruitziende blik, politiek inzicht, was vasthoudend, soms te, en een uitstekende en moedige aanvoerder, die op het strijdtoneel altijd een lederen gordel met zilveren bellen droeg, waardoor hij de bijnaam van Jan met de bellen kreeg. Jan kon het echter niet vinden met de graaf van Holland, Willem van Beijeren. Hij weigerde daarom de graaf bijstand te verlenen, waardoor tussen beide mannen een gespannen verhouding ontstond.

In 1409 trouwde Jan met Maria van Arkel. Haar vader Jan van Arkel was, naar men zegt, tegen dit huwelijk gekant, misschien een gevolg van het feit dat de van Egmonds steeds de zijde van de Hollandse graaf hadden gekozen, terwijl der van Arkels verklaarde tegenstanders van die graaf waren.

In 1409 baarde Maria haar eerste zoon, die Arnoud werd genoemd, gevolgd door een tweede zoon, Willem in 1412. In datzelfde jaar wordt hun vader beschuldigd te hebben deelgenomen aan een beraamde aanslag op Willem van Beieren. Jan van Egmond toonde zich, toen hem de beschuldiging ter ore kwam, bereid om zich te verantwoorden. Toen hij echter gedagvaard werd, liet hij verstek gaan. Hierop werden zijn goederen verbeurd verklaard.

Jan trok zich met zijn broer Willem terug op het slot in IJsselstein. Willem van Beieren belegerde het slot en eiste het op. Voor het tot vijandelijkheden kwam, werd een verdrag tussen beide partijen gesloten. Jan en Willem van Egmond zouden het slot ontruimen en de heerlijkheid verlaten, maar de jaarlijkse opbrengst daarvan behouden. Beiden mochten niet meer in Holland komen (verbannen). Toen Willem van Beieren in 1417 overleed maakten de gebroeders, gesteund door Van Brederode en Montfoort zich wederom meester van het slot. Niet lang, want Jacoba van beieren kwam met een leger; een beleg volgde en weer moest Jan van Egmond het veld ruimen. Utrechtse burgers kregen van Jacoba toestemming het slot en de versterkingen te slechten. Voor van Egmond begon nu eerst goed de strijd tegen Jacoba. In 1420 kwam hij terug in Holland en schaarde zich aan de zijde van haar oom en voogd, Jan van Beieren, die als ruwaard Holland bestuurde, zeer tegen de zin van Jacoba, die die taak voor haar zelf opeiste. Van Egmond kwam in de gunst van Jan van Beieren. Niet alleen kreeg hij zijn in beslag genomen goederen terug, maar hij werd ook de vertrouwde van jan van Beieren, ja, zijn raadsman. Hij financierde grotendeels de strijd die de ruwaard tegen Jacoba voerde. Het waren leningen, die nooit helemaal zijn terugbetaald. Jacoba, die intussen was getrouwd met Jan van Brabant om sterker te staan tegenover haar oom, hoopte met steun van haar man en zijn leger de macht in handen te krijgen. Hoewel Jan van Brabant veel invloed wist te verkrijgen, lukte het hem niet van Jan van Beieren uit te schakelen. De strijd ging door en kostte veel geld.

Toen de door Jan van Beieren in Leerdam aangestelde Willem van IJzendoorn bij hem aandrong op het betalen van hetgeen hij (Willem) tegoed had, was dat het ogenblik waarop Jan van Egmond had gewacht.
Hij bood aan dit bedrag aan van IJzendoorn te betalen indien hij dan als kastelein, enz. van Leerdam zou worden aangesteld. Op 2 december 1422 kreeg hij die aanstelling bestuurde, zeer tegen de zin van Jacoba, die die taak voor haar zelf opeiste. Van Egmond kwam in de gunst van Jan van Beieren. Niet alleen kreeg hij zijn in beslag genomen goederen terug, maar hij werd ook de vertrouwde van jan van Beieren, ja, zijn raadsman. Hij financierde grotendeels de strijd die de ruwaard tegen Jacoba voerde. Het waren leningen, die nooit helemaal zijn terugbetaald. Jacoba, die intussen was getrouwd met Jkan van Brabant om sterker te staan tegenover haar oom, hoopte met steun van haar man en zijn leger de macht in handen te krijgen. Hoewel Jan van Brabant veel invloed wist te verkrijgen, lukte het hem niet van Jan van Beieren uit te schakelen. De strijd ging door en kostte veel geld.

Toen de door Jan van Beieren in Leerdam aangestelde Willem van IJzendoorn bij hem aandrong op het betalen van hetgeen hij (Willem) tegoed had, was dat het ogenblik waarop Jan van Egmond had gewacht.
Hij bood aan dit bedrag aan van IJzendoorn te betalen indien hij dan als kastelein, enz. van Leerdam zou worden aangesteld. Op 2 december 1422 kreeg hij die aanstelling.

Jacoba, die aanvankelijk naar Engeland was uitgeweken en daar in 1422 met de broeder van de Engelse koning, de hertog van Gloucester huwde, was weer terug in het land met een leger om haar landen te heroveren. Bij de strijd werd zij door Philips van Bourgondië in 1425 gevangen genomen. Nog in datzelfde jaar wist zij te ontsnappen en probeerde nu met behulp van de Hoeken Philips te verslaan. Tevergeefs, in 1426 werd zij bij Brouwershaven vernietigend verslagen. Toch zou zij zich niet bij die nederlaag neerleggen.

Jan van Beieren werd dus opgevolgd door Philips van Bourgondië. Hij bleek een zeer goede bestuurder, die wel als de grondlegger van de Nederlanden wordt beschouwd. Ook de krijgskunst verstond hij goed. Jan van Egmond stond deze 29-jarige Philips met raad en daad terzijde. Jan wist Philips te bewegen Jan van Arkel uit zijn detentie te ontslaan en dat hij zich in het kasteel te Leerdam mocht vestigen. Hoogst waarschijnlijk heeft van Egmond met de geldbuidel gerammeld om dit besluit er door te krijgen, want dat paste in zijn strategie om Leerdam in het bezit van zijn nageslacht te krijgen. Philips zal overwogen hebben, dat Jan van Egmond als ruwaard van Gelre, op dat moment in een sterke positie verkeerde en een zeer bekwaam aanvoerder was en dat hij, Philips in zijn strijd tegen Jacoba, zich niet in zo’n sterke positie bevond.

Voor Jan van Arkel werden bij zijn aankomst voor Leerdam de poorten geopend. De magistraat ontving hem als heer van Leerdam en hij werd als zodanig gehuldigd. De wat moeilijke omstandigheden waarin Jan van Egmond als kastelein kwam te verkeren, losten deze op door op 26 maart 1426 Pauwel Boerte tot bewaarder van het kasteel te Leerdam aan te stellen en de magistraat te bevelen zich daar naar te richten. Het is echter opmerkelijk dat Philips toestaat dat Jan van Arkel in Leerdam gaat wonen, daar als heer gehuldigd wordt, zonder dat hij tegelijkertijd Jan van Egmond ontslaat van zijn verplichtingen als kastelein. Nog vreemder is dat Philips op 3 september 1426 het volgende bevel geeft aan, “die van den Leede en van Schoonrewoerd om niemand geld te geven of betalingen te doen van de renten, tienden en goederen der Heerlijkheid van Leerdam en ’t land van Schoonrewoerd toebehorende, dan aan zijn moeje (=tante) van Beyeren (Elisabeth van Görlitz) of haar gewaardigen dienaaren en haar als hunnen rechte Vrouwe onderdanig en gehoorig te zijn”. Zoals later zal blijken is aan dit wat vreemde bevel niet voldaan. Jan van Arkel voelde zich intussen niet zo gerust op zijn kasteel door deze gebeurtenissen. Hij zint op versteviging van zijn positie. Hij vraagt aan de bisschop van Utrecht Zweder van Culemburg het leen Leerdam met toebehoren te verheffen. Het is hoogst waarschijnlijk dat zijn schoonzoon Jan van Egmond hierin ook een rol heeft gespeeld. Een evrheffing van het leen maakten de aanspraken van Van Arkel en later van de Van Egmonds geloofwaardiger en dat wilde Jan wel bereiken. De bisschop kan dit verzoek moeilijk weigeren, want hij t.o.v. Jan van Egmond verplichtingen. Deze had hem bijgestaan in de strijd tegen de Utrechtenaren en daarbij Amersfoort voor hem veroverd. Misschien is dat de verklaring voor de verheffing van het leen op 5 augustus 1428.

Jan van Arkel heeft van de belening maar kort plezier gehad. Twintig dagen later stierf hij en werd in de kerk te Leerdam begraven. Na het overlijden van Van Arkel roept de 19-jarige hertog van Gelre, Arnoud, als erfgenaam van zijn grootvader de leenmannen van Leerdam op om naar die stad te komen teneinde hem aldaar als heer te erkennen en te huldigen. Philips, dit vernemende, doet op 20 december 1429 aan die leenmannen een brief uitgaan, waarin hij hun verbiedt de hertog van Gelre te huldigen, daar zij alleen hem, Philips, die hulde verschuldigd zijn. Ondanks deze brief komen zij toch naar Leerdam waar zij Arnoud als heer ontvangen en huldigen. Als die plechtigheid voorbij is, geeft hij Leerdam twee handvesten.

Het 1e handvest is vrij kort. Het wordt hier gedeeltelijk weergegeven:

Wij, Arnoud van der genade Godts, Hertog van Gelre en Gulick ende grave van Zutphen. Doen Condt allen Luyden ende bekennen mits dessen openen Brieven voor onsen Erven ende nakelomelingen dat wij met goeden voorbehouden Raidts onser Lieve Stadt ende Lande van Leerdam, van der Leede ende van Schoonrewoert ende allen onsen Lieve Burgeren ende ondersaten die daer nu inne woonen, ofte immermeer woonen sullen, gegeven hebben ende geven mits desen selve brieven haer lijve ende goet te water ende te lande Thilvrij te weesen. Enz…… ende genoemde Lande van Leerdam, van der Leede ende Scvhoonrewoert nimmermeer van de landen van Gelre nog van de vier hoofdsteden van de landen van Gelre schijden en sullen in eeniger wijs ofte laete schijden…….

Het 2e handvest begint als volgt:

In godes Name Amen Salomon spreekt in zijn parabolen -volgt Latijnse tekst- ……..’t welck in duyts beduydt goede gifte sal ik u geven mijne wet en wil…… en om die niet te vergeten, worden ze hierna op schrift gesteld (bekort weergegeven). Dan volgen de voorschriften, hoe de procedure van het recht doen moet verlopen (strafvordering). Het geheel omvat 61 artikelen, te veel om hier weer te gaan geven. Enkele worden, hier verkort weergegeven, omdat het enig idee kan geven hoe in die tijd werd gestraft. Wie een man slaat verbeurt 10 schellingen, maar als een man een vrouw slaat verbeurt hij 1 pondt, dat gold ook in het omgekeerde geval. Voor het geval iemand bij een vechtpartij een mes trekt, een zwaard of enig ander geslepen wapen, verbeurt hij 45 schellingen. Sloeg hij daarmee een lid af, b.v. oor of vinger, dan was de boete 10 pondt, maar sloeg hij een hand of voet af of wanneer hij een oog uitstak dan kostte dat 30 pondt. Gebeurde het een en ander op een markt dan werden de kosten verdubbeld. Wordt echter gevochten “in duystern stede daar de keerse off vuur uitgedaan wort, daer sal de boeten viervoudigh wesen”. Zo volgen nog talrijke voorschriften ook over erfenissen (Burgerlijk Wetboek).

Zo moet een erfenis als er geen bekende erfgenaam is, 1 jaar en 6 weken worden bewaard. Was er in die periode geen erfgenaam verschenen, dan verviel het goed aan de hertog van Gelre. Tevens wordt bepaald dat als men spreekt van een jaar en een dag, dat dan bedoeld wordt 1 jaar en 6 weken. De vissen gevangen in het schependom Leerdam mogen niet buiten lands verkocht worden, tenzij die vis eerst op de vismarkt te Leerdam of Schoonrewoerd te koop was aangeboden. Er wordt ook nog bepaald dat Nijmegen de hoofdstad is voor Leerdam.

Al is de belofte dat Leerdam nooit meer van Gelre gescheiden zou worden niet gehouden, van het tolvrij varen in Gelre is vele jaren dankbaar gebruik gemaakt, evenals het van Willem van Beieren in 1407 verkregen voorrecht om in de Hollandse en Zeeuwse wateren tolvrij te varen. Ook kan worden gesteld dat de overige bepalingen van het handvest jaren lang de grondslag hebben gevormd voor de rechtspraak in Leerdam. Immers in het begin van de 16e eeuw zwoeren de burgemeesters en de schepenen nog dat zij dit handvest zouden handhaven.

Waar Jan van Egmond zich gedurende het feest van de huldiging van zijn zoon bevond is niet bekend. Zijn zoon Willem zou later verklaren dat hij toen niet in Leerdam was. Het is opmerkelijk dat die huldiging kon plaatsvinden. Philips van Bourgondië had Jan van Egmond als kastelein van Leerdam aangesteld om de stad voor hem, Philips, te behouden en dan komt de zoon van de kastelein in Leerdam en wordt daar als heer gehuldigd en verklaart dan dat Leerdam voortaan onlosmakelijk deel van Gelre zal zijn.

Hoe Philips erop gereageerd heeft is niet bekend. Misschien hielden andere zaken zoals de strijd tegen Jacoba hem bezig en had hij ook de steun van Jan van Egmond nog te veel nodig. Hij kan ook gedacht hebben dat dat een zaak was die zijn tante Elisabeth van Görlitz aanging. Haar echtgenoot Jan van Beieren had Leerdam aan haar vermaakt. Verwarrender wordt het als Jacoba op 6 mei 1431 een brief schrijft aan de magistraat van Leerdam, waarin zij meedeelt, dat zij Leerdam, het land van der Leede en Schoonrewoerd aan Frank van Borselen en zijn wettige kinderen heeft afgestaan. Dit was niet te rijmen met het verdrag van 1419 waarbij Jacoba al haar landen aan Jan van Beieren afstond. Waarschijnlijk heeft de magistraat de brief na kennismaking terzijde gelegd.

Frank van Borselen was een edelman met grote invloed. Hij was één van de gouverneurs van Holland en Zeeland. Jacoba trouwde met hem in het geheim in 1434 en in het openbaar toen Philips na de verzoening tussen hem en Jacoba voor dit huwelijk toestemming had gegeven op 12 april 1433 te Delft. Zij stond wederom haar landen af aan Philips. Wonderlijk genoeg bepaalde Philips dat Jacoba “die stede en slot tot Leyderdamme mitten landen van der Leyde ende van Schoonrewoerd, enz… ghelijck dei Heer van Egmond pantgewijs dat inheeft zal krijgen, nadat hij, Philips, Jan van Egmond zal hebben betaald, wat hij tegoed heeft.

Zolang dat niet geschied is, krijgt Jacoba jaarlijks 1000 schilden uitbetaald door de thesaurier van Philips. Als Jacoba 8 oktober 1436 aan de tering overlijdt, heeft Philips nog steeds nagelaten zijn schuld te voldoen en is Jan van Egmond nog steeds kastelein te Leerdam. Een jaar later wordt er weer een poging gedaan hem het kasteleinschap te ontnemen.

Frank van Borselen was een edelman met grote invloed. Hij was één van de gouverneurs van Holland en Zeeland. Jacoba trouwde met hem in het geheim in 1434 en in het openbaar toen Philips na de verzoening tussen hem en Jacoba voor dit huwelijk toestemming had gegeven op 12 april 1433 te Delft. Zij stond wederom haar landen af aan Philips. Wonderlijk genoeg bepaalde Philips dat Jacoba “die stede en slot tot Leyderdamme mitten landen van der Leyde ende van Schoonrewoerd, enz… ghelijck dei Heer van Egmond pantgewijs dat inheeft zal krijgen, nadat hij, Philips, Jan van Egmond zal hebben betaald, wat hij tegoed heeft.

Zolang dat niet geschied is, krijgt Jacoba jaarlijks 1000 schilden uitbetaald door de thesaurier van Philips. Als Jacoba 8 oktober 1436 aan de tering overlijdt, heeft Philips nog steeds nagelaten zijn schuld te voldoen en is Jan van Egmond nog steeds kastelein te Leerdam. Een jaar later wordt er weer een poging gedaan hem het kasteleinschap te ontnemen.

Elisabeth van Görlitz ontzegt per brief Jan van Egmond het ambt van kastelein en geeft Hugo van Lannoy, heer van Santes opdracht naar hem toe te gaan en de overgifte van Leerdam voor haar op te eisen. Blijkbaar is Hugo niet in staat gebleken deze opdracht uit te voeren, want Jan blijft kastelein. Weer een jaar later wordt er tussen Arnoud, de hertog van Gelre en zijn broeder Willem van Egmond een overeenkomst gesloten, waarop vader Jan zou hebben aangedrongen. De overeenkomst betrof de scheiding van goederen uit de nalatenschap van hun grootvader Jan van Arkel. Willem krijgt o.a. de heerlijkheid Leerdam met toebehoren. Een jaar later, 1439, is het voor Philips kennelijk genoeg dat gedoe van de Van Egmonds. Op 2 maart 1439 machtigt hij Willem van Naaldwijk een overeenkomst met Jan van Egmond te treffen tot overgave van Leerdam met toebehoren en dan Leerdam te bezetten en voor Philips te bewaren. Ook deze opdracht is kennelijk een mislukking geworden, want op 6 december 1444 geeft Vrouw Isabella, gemalin van Philips, die haar het bewind over Holland had opgedragen, aan Willem Engelbrecht, rentmeester-generaal van Holland, opdracht om naar Leerdam op te trekken en voor Philips van Jan van Egmond te ontvangen de stad en het slot, enz….. die hem ter bewaring gegeven zijn, en hem 2730 Wilhelmus schilden te betalen en als hij nog meer te goed heeft ook dat te betalen. Verder moet hij protesteren als Jan het goed nog langer wil vasthouden. Ook deze opdracht kon niet tot een goed einde worden gebracht. In het verslag dat de rentmeester-generaal over deze tocht uitbrengt, schrijft hij: dat hij toen hij zich de volgende dag op 7 december 1444 in Leerdam bevond van de Castelein van het slot ten antwoord kreeg: “dat hij de heer van Egmond eene eed gedaan hadde van dw voors Sloote buiten dewelken hij niet en wiste te doen en mochte” en van de schout en gerechte: “dat de hertog van Gelre een recht bestorven erfgenaam is van de heer van Arkel, dat wij hem daarom ontvangen en gehult hebben als onze gerechte Heer ende weeten van geenen anderen Heer”.

Blijkbaar was het de schout en het gerecht ontgaan dat de hertog in 1436 aan Willem van Egmond had afgestaan. Verdere pogingen van de zijde van Philips zijn achterwege gebleven. En zo blijft Jan van Egmond tot aan zijn dood op 4 januari 1451, 65 jaar oud zijnde, kastelein van het slot van Leerdam. Hij wordt begraven in Egmond. Zijn zonen lieten ter zijner ere op zijn graf een metalen graftombe plaatsen.

Zo eindigde het leven van een man, die niet alleen strijdbaar was, maar ook veel strijd kende. Hij had een belangrijk aandeel in de Hoekse en Kabeljauwse twisten, waarbij hij aan de zijde van de Kabeljauwen stond. Bij de strijd om Gorinchem was hij door Jacoba gevangen genomen, maar later door Utrechtenaren vrijgelaten. Menigmaal zegevierde hij in de strijd, maar zijn twisten met abten van de abdij van Egmond verloor hij: wat tot gevolg had dat hij het al eeuwenlang in zijn geslacht zijnde voogdijschap kwijt raakte. Zijn zoon Willem deed later nog wel pogingen de traditie te herstellen, maar dat gelukte hem niet.

Jan van Egmond, die er in was geslaagd Leerdam onder zijn beheer te brengen en te houden, heeft de grondslag gelegd dat Leerdam later onafhankelijkheid verkreeg en dat het in het bezit van de Oranjes kon komen.

E.J.C. de Veer

Jaargang 9 nr. 1