Deel 1

Het eerste gedeelte van de brief die grootvader J.A. de Wit (26 jaar oud) vanuit Michigan aan zijn ouders in Leerdam heeft geschreven.

Kalamazoo, 14e February 1872

Waarde Ouders, Broers en Zuster!

Gaarne wil ik nu eens aan uw verzoek voldoen en u mijne reis verhalen. Zooals u weet ben ik den 22sten November Woensdagavond uit Rotterdam vetrokken; ik was daar maar alleen als Hollander aan boord, dus alles was mij daar vreemd, maar zij duidden mij aan dat ik in de Combuis kon slapen, hetwelk ik deed. Des morgens toen ik wakker werd, waren wij al in het ruime sop. Het was eene goede wind. Wij hadden tot Vrijdagmiddag den 23 sten mooi weer, maar toen kwam er eene zware mist opzetten, zoodat wij Vrijdagmiddag om twee uur pas te Hull aankwamen.
Onderweg was het koud en guur weder. Wij passeerden vele (zeil)-schepen en stoomboten. Dan had ik geene oogen genoeg om overal te kijken.
Ik heb het op de boot nogal goed gehad (voor mijn centen), maar voor niets heeft men niets. Ik werd door een Agent der L.V.H. Maatschappij van de boot gehaald en naar een Logement gebragt, waar een heerlijk diner klaar stond, waarvan ik goed consumeerde; het was alles goede waar.
Toen ik gegeten had, werd ik door dien Agent naar de Spoor gebragt, maar daar moest ik twee uur wachten en kwam toen ’s avonds om elf uur in Liverpool aan. Onderweg bennen wij drie maal onder water doorgegaan. Het was wel jammer dat het zoo donker was. Ik kon niets zien dan nu en dan eene lantaarn.
Ik heb in Liverpool vier dagen vertoefd en heb de stad goed opgenomen. Er was daar bij mij eene Duitscher en eene Deen in het Logement die goed Engelsch kenden, dus daar sloot ik mij maar bij aan en daar doorkuiste ik de stad mede.
Ik heb veel gezien: prachtige standbeelden van Cromwell, Koningin Victoria en nog andere. Men Vindt er ook prachtige kerken. Alle huizen hebben hier groote, platte daken. Ik ben ook in groote Hôtels (gebouwen) geweest.
Het is daar ook anders dan in Holland. Men loopt er zoo maar in, ook in de Stores (winkels). Al koopt men niets dan kijkt men maar en dan geven ze je een kaartje om je te laten zien wat ze zooal verkoopen.

Deel 2

De aansluiting tussen de verschillende middelen van vervoer waarvan men op de lange reis naar Amerika gebruik maakte, liet nogal eens te wensen over. Bij ongunstig weer moest men in een haven soms dagenlang achten eer de boot kon uitvaren.
Dat ondervond mijn grootvader in Liverpool. Vier dagen moest hij er zoek brengen eer de boot vertrok. Dat was voor hem echter geen probleem. Met een Duitser en een Deen verkende hij de stad. De Leerdamse jongen keek zijn ogen uit. Het drietal bezocht niet alleen winkels, kerken en officiële gebouwen; ook de standbeelden van Cromwell en van Koningin Victoria werden met veel belangstelling bekeken. Op 28 november 1871 is hij met de “Calabria” – een groot stoomschip met vier masten – vanuit Liverpool nar New-York vertrokken. De “Calabria” was een typische overgangsvorm van een zeilschip naar de stoomboot. Om de snelheid van het schip te verhogen, werd bij gunstige wind van de zeilen gebruik gemaakt. Op die manier werd bovendien dure brandstof bespaard.
Na een dag gevaren te hebben, deed de “Calabria” Queenstown – de voorhaven van Cork – aan. Daar kwamen veel Ierse landverhuizers aan boord. Een dag later begon de grote oversteek. Het was “zeer mooi weer; maar ’s nachts kwam er een wind opzetten, waarbij wij de grootste mast met al de zeilen, die eraan waren, verspeelden”. Mijn grootvader was steeds aan dek, want tussendeks te midden van het gekerm van doodsbange vrouwen en kinderen en van mensen, die zeeziek waren, was het niet uit te houden. Op het dek was het wel uitkijken geblazen: een onoplettende werd door de vallende mast overboord geslagen en hij verdronk.
Drie dagen heeft de storm gewoed, maar toen de wind ging liggen, was het leed, en de verdronken passagier, snel vergeten. Niet iedereen kon zich echter zo gemakkelijk bij de sterk gewijzigde levensomstandigheden aanpassen: een passagier sprong in overspannen toestand overboord. Een andere overleed op de laatste dag van de reis. Na een tocht van elf dagen kwam de “Calabria” zonder verder noemenswaardige gebeurtenissen op de rede van New-York aan.

Nadat een dokter had vastgesteld dat er geen reizigers met een besmettelijke ziekte aan boord waren, werden de passagiers met stoombootjes aan wal gebracht. “In een groot, rond gebouw, zoo groot als of nog grooter dan de Leerdamsche Kerk” werd iedereen geregistreerd. Na deze formaliteiten viel het gezelschap weer even snel uiteen als het bij elkaar gekomen was. “Zoo ging de eene links, de andere regts” Koos, die moedersziel alleen op reis was gegaan, werd het een ogenblik vreemd te moede: “Daar stond Koos in Amerika, onder witten en zwarten. Ik keek net als een kat in een vreemd pakhuis”. Veel tijd om te piekeren werd hem echter niet gelaten. Als emigrant moest je bedacht zijn op oplichters en bedriegers, die op alle mogelijke slinkse manieren probeerden onwetende en goedgelovige reizigers hun geld en hun bagage afhandig te maken. Bovendien vertrok de trein naar Kalamazoo (Michigan), het einddoel van de reis, dezelfde avond nog. Zodoende had hij geen gelegenheid New-York te bezichtigen. Wel kocht hij een mapje met de “Nieuwste” afbeeldingen van New-York anno 1871.
Langs de Weststreet, die evenwijdig aan de haven loopt, reed hij met “de raijlroutwagen” – de paardentram – naar het station. De rit duurde anderhalf uur: “U kan nagaan of New –York groot is: straten die zoo lang zijn!”.
Na deze uitroep van verbazing van de Leerdamse Koos volgt nu het deel van de brief uit Kalamazoo, waarin hij zijn reis van Liverpool naar New-York heeft beschreven.

Den 28sten November, dinsdag, vertrokken wij met 700 man passagiers, met de Calabria, een groot Stoomschip met vier masten; het was 4000 ton groot. Ik had in Holland nog nooit zulk een zeekasteel gezien. Het is, zoals ze mij zeiden, een van de mooiste schepen van Engeland. Ik was daar zonder zoo een massa volk alleen als Hollander aan boord, doch ik kon met de Belgen, Duitschers en Franschen nogal aardig keuvelen; de Belgen spraken gebroken Hollands. Wat de levensmiddelen daar aan boord betreft: die lieten niets te wenschen over: ’s morgens om 8 uur wittebrood met boter (zooveel als men maar wilde) en thee met suiker, om 12 uur aardappelen met vleesch en soep, zooveel vleesch als men maar luste, en om 5 uur: zeebixcuit met boter en koffij met suiker; ziedaar het eten aan boord.

Queenstown – Ierland
Den 29 sten ’s middags kwamen wij op de reede van Queenstown (de voorhaven van Cork – Cobh in Ierland), alwaar wij weer veel passagiers opnamen. Hier kwamen vrouwen met appels, citroenen en oranjeappelen aan boord om te verkoopen. Queenstown is eene zeehaven. Het is eene schoone, zindelijke stad, zoo met een kijker te zien. Men vindt hier allemaal witte huizen; het is aan de voet van een berg geleegen en zoo loopt de stad van onder naar boven.

Wij lagen daar één dag en vertrokken den 30sten met zeer mooi weer, máár ’s nachts kwam er een wind opzetten, waarbij wij de grootste mast met al de zeilen die er aan waren, verspeelden. Ik hoef u niet te zeggen hoe of het volk verschrok. Ik was altoos boven aan dek en hielp de matrozen, want ik kon niet tegen dat gekerm van die vrouwen en kinderen en van de menschen die zeeziek waren. Wij verloren ook een passagier die door de vallende mast overboord sloeg. Ik zag hem vallen, maar, helaas, er was niets aan te doen. Dit lekkeer weertje duurde zoo drie dagen, toen kregen wij mooi weer. De passagiers begonnen weder vrolijk te worden, want wij hadden muziek genoeg aan boord; tot ’s avonds 11 à 12 uur dansten en speelden wij. De een wist dit, de nader dat. Wie niet dansen kon, vermaakte zich met iets anders. Wij hadden toen tegenwind; een passagier is overboord gesprongen en den laatsten dag is nog een passagier gestorven.

New-York
Den 9den December kregen wij eene Amerik. Loods aan boord en den 10den December arriveerden wij op de reede van New-York. Hier kwam eerst eene Dokter aan boord en moesten wij onderzocht worden of wij ook eene besmettelijke ziekte hadden, want er lagen twee Duitsche schepen waar pokken op waren. Het stoomschip kwam niet aan de wal, maar wij werden er door kleine stoomboten afgehaald. Toen wij aan wal stapten, kwamen wij in een groot, rond gebouw, zoo groot of nog groter dan de Leerdamsche Kerk; daar zaten Heeren die onzen namen opschreven, waar wij vandaan kwamen, waar wij naartoe gingen, welk ambacht, enz. enz.
Toen bracht men ons een kaartje voor de plaats waar wij heen gingen. Zoo ging de eene links, de nadere regts; daar stond Koos in Amerika, onder witten en zwarten. Ik keek net als een kat in een vreemd pakhuis.
Ik heb later niet veel van New-York gezien, want ik vertrok des avonds om acht uur met de spoor naar Kalamazoo. Ik ben van de boot naar de Spoor met een raijlroutwagen gereden, langs eene straat, de Weststreet. Wij reden daar anderhalf uur over; dus u kan nagaan of New-York ook groot is; straten die zoo lang zijn!.

Deel 3

In het vorige artikel hebben we gezien hoe onze Koos – in New-York aangekomen – van de ene verbazing in de nadere valt:
Een douanekantoor “zoo groot of nog grooter als de Leerdamsche Kerk!” De lange Weststreet, die hij met een “raijlroutwagen” afrijdt, doet hem uitroepen: “Wij reden daar anderhalf uur over!” Maar daar zou het niet bij blijven. Er zouden nog meerdere verrassingen volgen.
Als hij op 10 december ’s avonds om acht uur in New-York op de trein naar Kalamazoo stapt, kijkt hij opnieuw zijn ogen uit. De treinen in Amerika zijn veel groter en zijn heel anders ingericht dan in Nederland. Hoewel Leerdam pas n 1883 op het spoorwegnet werd aangesloten, had hij voor zijn vertrek naar Amerika vast en zeker al met de Nederlandse spoortrein kennisgemaakt. Op 14 september 1863 was hij voor het vervullen van zijn militaire dienstplicht naar Kampen vertrokken. Hij zal op weg daarheen waarschijnlijk met een trein van de Maatschappij Nederlandsche Centraal-Spoorweg hebbengerersid. Deze maatschappij had op 8 augustus 1863 een lijn van Utrecht naar Hattem geopend. Na de aanleg van een spoorbrug over de IJssel is de spoorbaan naar Zwolle doorgetrokken. Tussen Hattem en Kampen reed een diligence. Het is echter heel goed mogelijk dat onze jonge recruut de weg tussen die twee plaatsen te voet heeft afgelegd, want er is vroeger heel wat afgelopen. De afstanden werden dan ook veelal in uren gaans (5.5 km) aangeduid.
In de Nieuwe Wereld met zijn geweldige afstanden waren de locomotieven die de treinen trokken veel zwaarder, de wagons veel groter. “De wagons zijn driemaal grooter, men heeft hier slaap-, eet- en zitwagons; het zijn heele salons.” Bovendien rijden de treinen dag en nacht, maar ze rijden niet zo snel als in het vlakke Nederland. “Zoo ben je in de laagte en dan weder in de hoogte, dan ziet men afgronden van honderd voeten waar de spoor langs rijdt”.

De reis van New-York naar Kalamazoo
Met een “hypermoderne” trein van de New-York Central & Hudson River Railroad rijdt Koos evenwijdig aan de Hudson rivier in noordelijke richting. Vanaf het belangrijke verkeersknooppunt Albany – de hoofdstad van de staat New-York – gaat de reis westwaarts. Via Rochester worden de Niagara-watervallen, die tussen het Ontario- en Erie Meer zijn gelegen, bereikt. Koos is nu op Canadees grondgebied aangekomen. In die tijd reisden veel emigranten die in New-York aankwamen via Canada naar de staat Michigan en verder westwaarts. Hoewel hij van de watervallen een fraai mapje met staalgravures heeft gekocht, wordt er in de brief aan het indrukwekkend natuurverschijnsel weinig aandacht geschonken en wel om de volgende reden.

Op het station Suspension Bridge – ook wel International Bridge geheten – dat in de nabijheid van de watervallen is gelegen, treedt er onverwacht vertraging op. Hier komen namelijk vanuit verschillende richtingen spoorlijnen bij elkaar.
“Den 12en December hielden wij halt te Bridge. Daar riep de Conducteur om over te stappen en hier gingen er velen in eene verkeerde trein, die ’s nachts pas vertok.” Heel laconiek voegt Koos eraan toe: “Hier was ik ook bij!” Toch zat die vergissing onze zuinige Leerdammer niet erg lekker want: “Nu scheelde mij dit weer een dag en ook geld, want zonder slapen en eten ging dit niet.”
Na dit ongewenst oponthoud werd de reis naar Detroit voortgezet. Om deze plaats te bereiken moest de Detroit Rivier worden gepasseerd. Daar er (nog geen) spoorbrug was, werd tot zijn grote verbazing de hele trein op een ferry-boat – “ ach zoo een hondje van een bootje!” gereden. Aan de overkant van de rivier gaat de reis op Amerikaans grondgebied verder. In Detroit wordt de trein naar Kalamazoo – het einddoel van de reis – genomen, waar onze landverhuizer na een treinreis van ruim 1250 km ’s nachts om half drie aankomt. Uit het slot van de brief waarin hij het verhaal van zijn reis aan zijn ouders in Leerdam vertelt, valt op te maken dat hij in Kalamazoo bij een familielid zijn intrek neemt.

Kalamazoo
Als hij wat van de vermoeienissen van de lange reis is bekomen, gaat onze emigrant in zijn nieuwe woonplaats op verkenning uit. Kalamazoo, een voormalige Indiaanse handelspost – de naam betekent “Kookpot” – telde 14.000 inwoners. Er was veel houtindustrie. De staat Michigan – waar ds. Van Raalte en zijn volgelingen zich hadden gevestigd – was bekend om zijn uitgestrekte bossen. Toen hij pas in Kalamazoo was aangekomen, heeft Koos net als zoveel andere landverhuizers als houhakker in de wildwoods gewerkt. Er is nog een fraaie foto van hem als “Lumber-jack bewaard gebleven.
De streek, die in de 17de eeuw door katholieke Fransen vanuit Canada is gekoloniseerd, was overwegend katholiek. Op de tocht door zijn nieuwe woonplaats telt hij twaalf prachtige kerken; twee kerken waren protestants. Daar de meeste uit Nederland afkomstige protestantse landverhuizers, die zich in Michigan hadden gevestigd, volgelingen van ds. Van Raalte waren, werd mijn grootvader met zijn attestatie van de Nederlandse Hervormde Gemeente van Leerdam niet zonder meer als lidmaat toegelaten. De volgelingen van ds. Van Raalte weigerden nu eenmaal ieder contact met de Nederlands Hervormde Kerk in hun moederland. Deze starre houding had tot gevolg dat onze 26-jarige Koos in Michgan weer ter catechisatie moest gaan. Nu was in de jonge Amerikaanse emigrantenvestigingen het volgen van catechisatielessen door volwassenen niets bijzonders. In deze streng godsdienstige gemeenschappen, waar nagenoeg geen vertier was, werd de spaarzame vrije tijd bijna uitsluitend in en om de kerk doorgebracht.
Heel opvallend vindt hij de grote psychiatrische inrichting. (Zou hij een dergelijke instelling in het land van de onbegrensde vrijheid niet verwacht hebben?) Het “Sylum” –-asylum – hij noemt het eufemistisch “Huisje” – omvat een uitgestrekt terrein. Het heeft een omtrek van ongeveer twee en halve kilometer. Met zijn “vijf groote torens” maakt het op hem bepaald niet een vriendelijke indruk. Het Kalamazoo State Hospital was in 1859 geopend en uit de verre omtrek werden geesteszieken in de inrichting ter verpleging opgenomen. Er waren zo’n 3600 patiënten. In de loop van de tijd is het aantal tot 560 gedaald. De inrichting is in 1953 opgeheven. Tegenwoordig worden de patiënten in kleine groepen opgevangen en verpleegd.

Wat onze Leerdammer ook opvalt is de grote verscheidenheid van nationaliteiten, die hij overal tegenkomt. Hij kan zich met de vreemde talen aardig redden. Zeker in Kalamazoo. Daar vindt men in elke winkel iemand “die Hollandsch en Engelsch spreekt.”
Hoewel in de Nieuwe Wereld alles veel anders is dan in Nederland schijnt onze Leerdammer zich in Michigan spoedig thuis gevoeld te hebben. Wat niet wil zeggen dat Leerdam voor hem nu voorgoed heeft afgedaan. Hij wil graag adressen hebben van Leerdammers, die zich reeds in Amerika hebben gevestigd. Hij kijkt met verlangen uit naar de portretten van zijn jong overleden vader, van Jan, van Jufvr. Vinobel en van de Brusselsche familie, maar na familieleden en kennissen gegroet te hebben, besluit hij zijn lange brief – zonder een spoor van heimwee – met een krachtig
J.A. de Wit, Amerikaan.

Nu volgt het laatste deel van de brief die onze wouldbe Amerikaan op 14 februari 1872 vanuit Kalamazoo aan zijn ouders in Leerdam, heeft geschreven.

“Ik heb niet veel van New-York gezien, want ik vertrek des avonds om 8 uur met de spoor naar Kalamazoo. Ik ben van de boot naar de Spoor met een raijlroutwagen gereden, langs eene straat, de Weststreet. Wij reden daar 1½ uur over; dus u kan nagaan of New-York ook groot is: straten die zoo lang zijn!

Hier in Amerika is het reizen met de spoor anders dan in Holland. De wagons zijn drie maal zoo groot als in Holland. Men heeft hier slaap-, eet- en zitwagons. Het zijn heele Salons. De treinen rijden dag en nacht, maar niet zoo snel als in Holland, want zoo ben je in de laagte en dan weder in de hoogte. Dan ziet men afgronden van honderden voeten, waar de spoor langs rijdt. Onderweg passeerde ik het Ontario en het Erie meer en ben ik met de trein over de Niagara Falls of de waterval der Niagara gegaan. Den 12en December hielden wij halt te Bridge. Daar riep de Conducteur om over te stappen en hier gingen er velen in eene verkeerde trein, die ‘s nachts pas vertrok. Hier was ik ook bij. Nu scheelde mij dit weer een dag en ook geld, want zonder slapen en eten ging het niet.
Den 14den kwam ik te Detroit. Daar stopte de trein. De heele trein ging op een stoombootje! Ach zoo een hondje van een bootje! Dat kan je denken!
Hier was de scheiding tussen Canada en de Verenigde Staten. Wij werden gevisiteerd en gingen toen verder en kwamen des nachts om half drie te Kalamazoo (het wordt hier Kalmezoe uitgesproken) aan.
Kalamazoo is een plattelandsstad op zijn Hollandsch. Het is 14.000 zielen sterk. Men vindt hier van alles net als in Holland i de grootste plaatsen. Men vindt hier vele fabrieken, machinerieën, enz. Als men in eene store (winkel) komt, vindt men er een in die Hollandsch en Engelsch spreekt.
Men vindt hier schoone gebouwen, prachtige kerken. Er zijn er hier twaalf, naar ik meen te weten ook twee protestantse kerken. Men vindt hier alle godsdiensten, maar de Hollandsche Gereformeerden vindt men hier niet. De Amerikaansche Gereformeerden zijn gelijk de Chr. Afgescheidenen in Holland, net dezelfde: dus mijne attestatie hielp mij niet. Ik moet weer opnieuw er voor leeren. Men vindt hier een Sijlum (gekkenhuis). Het is een huisje dat ruim een half uur in omtrek is. Er staan vijf groote torens omheen. Men vindt hier allerlei soort van volk: Yankees, Engelschen, Hollanders, enz., van alles wat.

Waarde ouders, wees zoo goed en stuur mij een sde adressen van de Leerdammers die in Amerika zijn, zooals van Zeebuith en van Kees Voorthuijzen. En denk nu S.V.P. eens om de portretten van Vader en Jan en vraag aan Jufvrouw Vinobel en aan de Brusselsche Familie of ik van haar ook een portret krijg.
Nu geloof ik toch dat de brief groot genoeg zal zijn, duidelijker weet ik het niet te maken. Na groeten van de familie en vooral van mij die zich noemt Uw liefh: Zoon en Broer

J.A. de Wit
Amerikaan

Nattebeenen.
De Kompl: aan Tante, Jufvr: Vinobel, Netje, verdere familie en kennisssen.

Deel 4

And when I’am wed and settled down,
And voices round me cry “Papa!”
I’ll bless the day so far away
When first I saw my “Lucky Star”

The Big Bonanza

En als ik getrouwd zal zijn en me ergens
voorgoed zal hebben gevestigd.
En stemmen om mij heen “Papa!” roepen
Dan zal ik de dag zegenen – die nog zo ver weg is –
Dat ik voor de eerste keer mijn “Geluksster”
heb gezien.

The Big Bonanza

Koos de Wit die na een avontuurlijke tocht op 15 december 1871 in Kalamazoo in de staat Michigan was aangekomen, had daar al spoedig werk gevonden. Hij wist dat je om in de Nieuwe Wereld aan de slag te kunnen komen de handen uit de mouwen moest steken.
Na aanvankelijk in de bossen te hebben gewerkt, is hij in de handel terechtgekomen. Hij moet goed hebben voldaan, want na zijn verblijf van bijna vijf jaar in Kalamazoo krijgt hij op 2 oktober 1876 van zijn werkgevers Cornnelia Cock en Herbert Myers het volgende getuigschrift:

Kalamazoo, Oct. ‘2d 1876

This is to certify that James A. De Witt has worked for us for three years. That we have found him to be a good man to work and a trusty, honest and truthfull man.

Sgd. Cornelia Cock
Herbert Myers

Vertaling van dit getuigschrift luidt als volgt:

Kalamazoo, 2 okt. 1876

Hiermede verklaren wij dat James A. De Witt drie jaar voor ons heeft gewerkt. Hij was goed voor zijn werk. Hij was betrouwbaar, eerlijk en oprecht.

w.g. Cornelia Cock
Herbert Myers

Terug naar Nederland
Met dit getuigschrift op zak is hij naar Nederland vertrokken. Waarom de oversteek werd gemaakt, is niet duidelijk, maar lang is hij hier niet gebleven, want op 17 april 1877 is hij met de “P. Caland” van de “Netherlands Amecrican Steam navigation Company” – de z.g. Holland-Amerikalijn – naar Kalamazoo teruggekeerd. Dit blijkt uit een telegram dat zijn broer Gijsbert hem op de dag van vertrek vanuit Leerdam naar Vlissingen heeft gestuurd. Het telegram – dat bewaard is gebleven – is ’s morgens om 10 u. 10 vanuit Leerdam verzonden. Het werd om 10 u. 47 in de Haven van Vlissingen ontvangen. Het luidt:

James A. de With
Aan boord stoomschip P. Caland
Vlissingen.

Wij roepen u een hartelijk vaarwel toe bij uw vertrek.

w.g. Gijsbert

Tweede verblijf in de Verenigde Staten
Dank zij een eveneens bewaard gebleven brief die mijn grootvader op 12 november 1877 vanuit Kalamazoo naar Leerdam heeft gestuurd, zijn ook van zijn tweede verblijf in Amerika een aantal bijzonderheden bewaard gebleven In die brief bedankt Koos zijn ouders voor hun gelukwensen voor zijn 32ste verjaardag.
Hij is nu in dienst van een patroon die in bouwmaterialen handelt, maar veel perspectief blijkt zijn verblijf in Kalamazoo hem niet te bieden:
“De tijden zijn hier nog al hetzelfde: slap en weinig werk en weinig handel. Ook met de steenen. Wij moeten ze drie à vier Dollars goedkooper verkoopen als vroeger (per duziend). Dus dat is een groot verlies op een zoomers werk.”
Van de minder goede gang van zaken heeft Koos gelukkig niets te lijden, want hij schrijft:
“Ik ben, Gode zij dank, altijd nog frisch en gezond. Ik weeg nu 168 pond, dus dat gaat wel. Al in geen twee maanden heb ik iets gedaan, en daarbij goed voeder en een warme stal, dus laat de boeren maar dorschen, moeder.”
Koos heeft toen hij de eerste keer in Kalamazoo verbleef heel wat harder moeten werken. Waarom zou hij er nu dan eens niet van genieten? Bovendien heeft hij – ondanks de minder gunstige tijden – heel goede vooruitzichten:
“Ik zal binnenkort deze plaats gaan verlaten, en naar Texas gaan met mijn patroon mede. Wij hebben nog wat steenen te verkoopen, en nog het een en ander huisraad, en dan gaan wij naar een land toe, waar het geen winter is, bijna net als in Oost-Indië; allerlei heerlijke vruchten groeien er; ook suiker, katoen, tabak en er zijn vele mijnen, waarin kostbare steenen, enz. gevonden worden”.
Voor de ondernemende Koos is dit een kolfje naar zijn hand! Toch blijft Leerdam trekken. Voordat hij met zijn patroon naar het warme Zuiden zal vertrekken, zal hij zijn ouders zijn nieuwe adres opsturen, zodat hij niet van brieven en kranten vanuit Leerdam verstoken zal blijven, want niet alleen de brieven maar ook de toegezonden kranten pleegt hij van a tot z te spellen. Zo heeft hij in e krant gelezen “dat de burgemeester weer door Z.M. benoemd is als Burg: te Schoonrewoerd.” Bedoelde burgemeester is H.R. Vogelsang, die van 1857 tot 1882 burgemeester van Leerdam is geweest. Te oordelen naar het bericht van mij grootvader is hij dus tevens burgemeester van Schoonrewoerd geweest. In 1877 werd burgemeester Vogelsang voor zes jaar in die functie herbenoemd, maar hij heeft de ambtstermijn niet volgemaakt. In het voorjaar van 1882 is hij overleden.
Als goed zoon worden ook de verjaardagen van de familieleden niet vergeten. Moeder wordt gefeliciteerd met de verjaardag van haar kleindochter Suzanna, dochter van broer Gijsbert Johan, die op 12 november 1876 was geboren.
Met “De kompl: aan de familie en kennissen, ook aan den Heer Burgemeester” die voor de familie geen onbekende was, wordt de brief besloten.

Amerikaans staatsburger
Voordat Koos de staat Michigan voor die van Texas zal gaan verwisselen, meldt hij zich bij “The Circuit Court for the County of Kalamazoo”. Aangezien hij op 10 december 1871 in New-York is aangekomen, is hij nu meer dan vijf jaar in de Verenigde Staten woonachtig geweest en kan hij zich tot Amerikaans staatsburger laten naturaliseren. Op 3 december 1877 wordt hem te Kalamazoo het van een mooi gouden zegel voorzien “Certificate of Naturalization” uitgereikt. Een lang gekoesterde wens – zie het slot van zijn brief vanuit Kalamazoo van 14 februari 1872, die hij besluit met “J.A. de Wit, Amerikaan.” – is hiermee in vervulling gegaan.

Over de reis naar het warme Texas zijn jammer genoeg geen gegevens bewaard gebleven, maar één ding is duidelijk: Leerdam blijft trekken!, te meer daar de economische vooruitzichten in Amerika nog altijd weinig hoopvol zijn.
Begint de 32-jarige Koos naar een wat minder avontuurlijk leven te verlangen? Hoe het ook zij, op 1 september 1878 staat Jacobus Abram de Wit opnieuw (ambtshalve) ingeschreven in het bevolkingsregister van Leerdam. Leerdam bood blijkbaar betere perspectieven.

Terug in Leerdam
In 1878 was er in Leerdam een nieuwe glasfabriek opgericht. De beherende vennoten waren C.A. Jeekel, J.J., Mijnsen een O.H.L. Nieuwenhuyzen. Dank zij zijn ruime ervaring en goede getuigschriften werd mijn grootvader op het kantoor van de zojuist opgerichte glasfabriek aangenomen. Het nieuwe bedrijf was aanvankelijk bescheiden van omvang. Het leidinggevend en administratief personeel telde hooguit acht man. Gedurende de eerste jaren werkten er op de “Withut” in het totaal negentig werknemers.
Drie jaar na zijn indiensttreding – op 11 november 1881 – trouwde mijn grootvader met Adriana Kouwenberg. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren. Twee meisjes zijn al heel jong overleden. Vervolgens werd er een zoon – Adrianus Hendrikus Cornelis – geboren die de voetsporen van zijn vader zou drukken. In 1902 is hij in dienst van de “Witglasfabriek” getreden. In de meer dan vijftig jaar, die hij aan de fabriek verbonden is geweest, heeft hij de kennelijk van zijn vader geërfde reislust ruimschoots uit kunnen leven. Belast met de zorg voor de afdeling Verkoop werden binnen- en buitenland afgereisd om het Leerdamse verpakkingsglas all over the world aan de man te brengen. Wat in de crisisjaren met zijn vele exportbelemmerende maatregelen geen gemakkelijke opgaven is geweest.
Heiltje Margje is onderwijzeres geworden. In Den Haag heeft ze Jopie Kroon – die in de Leerdamse samenleving een belangrijke rol heeft gespeeld – onder haar hoede gehad.
Cornelis Jacobus Abram is al jong naar de Verenigde Staten vertrokken. Hij heeft zich niet in Michigan, maar in Iowa gevestigd, waar hij zijn “Lucky Star” heeft gevonden. Hij is directeur van een Graan Coöperatie – Farmer’s Co-op Society – geworden, heeft zeven kinderen gekregen, met wie in 1989 nog steeds contact wordt onderhouden. Het aantal nakomelingen van Jacobus Abram senior dat in de Verenigde Staten woont, is aanzienlijk talrijker dan de Nederlandse tak. Koos de Amerikaan kan wat dat betreft meer dan tevreden zijn.
Jammer genoeg heeft hij dit niet mee mogen maken. Lang voordat zijn jongste zoon naar Amerika vertrok, is hij in 1903 op 57-jarige leeftijd in Leerdam overleden.

Bijlage:
De brief van Koos aan zijn ouders in Leerdam.

Kalamazoo, 12 Nov. 1877

Waarde Ouders en Zuster!

Uwen brief met felicitatie heb ik ontvangen en heb daaruit uw aller welstand vernomen, hetwelk mij plezier doet.
Ik zal binnenkort deze plaats gaan verlaten, en naar Texas gaan met mijn patroon mede. Wij hebben nog wat steenen te verkoopen, en nog het een en ander huisraad, en dan gaan wij naar een land toe, waar het geen winter is, bijna net als in Oost-Indië; allerlei heerlijke vruchten groeijen er, ook suiker, katoen, tabak en er zijn vele mijnen, waarin kostbare steenen enz. gevonden worden.
Voor mijn vertrek zal ik u nog eens schrijven, dan weet u mijn adres, want tot nog toe weten wij niet naar welke stad wij gaan, dus schrijf dan eens per omgaande terug. De couranten kan u wel blijven zenden, daar wordt voor gezorgd.
De tijden zijn hier nog al hetzelfde: slap en weinig werk en weinig handel. Ook met de steenen. Wij moeten ze 3 à 4 Dollars goedkooper verkoopen als vroeger (per duizend). Dus dat is een groot verlies op een zoomers werk.
Nieuws is hier zoo te zeggen niet. Ook heb ik gezien in de Courant dat de Burgemeester weer door Z.M. benoemd is als Burg: te Schoonrewoerd.
Ik ben, Gode zij dank, altijd nog frisch en egzond. Ik weeg nu 168 pond, dus dat gaat wel. Al in geen twee maanden heb ik iets gedaan, en daarbij goed voeder en een warme stal, dus laat de boeren maar dorschen, moeder.
Moeder, ik feliciteer u met de verjaardag (12 nov:?) van uwe kleindochter.
De Kompl: aan de familie en kennissen, ook aan den Heer Burgemeester.
Ontvang mijne groeten,
Uw zoon,
Koos!

J.A. de Wit, Heerde

Jaargang 6 nr. 2 en 4
Jaargang 7 nr. 3
Jaargang 8 nr. 3