Nu diverse punten van de singel om de stad verdwenen zijn, willen we trachten iets van de oude geschiedenis ervan te achterhalen. Daarvoor bekijken we het kaartje van de stad nog eens.
We zien dan, dat de stad omgeven was door grachten en vlieten. De grachten zijn bijna alle meer dan 100 jaar geleden gedempt. Van de vlieten is weinig meer over. De Meentvliet is nog het meest sprekende voorbeeld ervan.
Waar liep de stadsgracht?
Aan de Westwal bijna vlak naast het westelijke trottoir. De voorste begrenzing vormen de nog bestaande huizen (1983) aan die zijde. De loop van de muur was goed te zien bij het aanbrengen van de nieuwe pleisterlaag op het huis naast de oude Veerpoort.
Langs de Noordwal is de gracht nog te herkennen aan de laagte aan de noordzijde en de Oostwal bestaat dan nog, zij het zonder water.
Tussen de stadsgracht en de Meentvliet lag een smal stukje land. In het westen heet dat vanaf de brandweerkazerne: de Singel (in de volksmond: “de Looierij”, omdat hier vroeger een looierij was). Deze singel liep tot aan de vroegere Wittebrug toe, precies achter de Bethelkerk. Dan van de Wittebrug af over het terrein waarop nu de “Branding”, de Roomskatholieke Kerk, het postkantoor, de oude kade, waarop de huizen over de Meent staan, naar het Voogdplein en verder langs “Kemp” en de Blaasbalg naar de Hoogpoort.

Waarom deze aanloop? Wel, omdat we iets over “Kemp” willen vastleggen. Velen weten nog, dat hotel “Kemp” ook wel “’t Fortuin” heette. Bij ouderen werd dit ook wel “Betje Buiten” genoemd, nar de eigenares Betje Wiggelinkhuizen, die buiten de poort woonde.
In een oude koopakte van 13 mei 1803 wordt Everardus Wiggelinkhuizen als nieuwe eigenaar genoemd. Hij kocht voor 2200 gulden een huis, schuur, kolfbaan en erf, van ouds genaamd: “De Sociëteit onder de zinspreuk Vrede en vreugde”.
Deze zinspreuk herinnert aan de Franse tijd. Het eerste deel van de naam: “Vrede” doet denken aan de “oude” schutterij. Deze heren hadden wel de “wapenhandel”, zoals men het goed leren gebruiken van het gewer noemde, in hun vaandel niet uit. De “jonge” schutterij vormde eigenlijk de strijdmacht. Het eigenlijke doel van de “oude” schutterij geschreven, maar deden er weinig aan. Wellicht heeft de schutterij zich af en toe geoefend met het schijfschieten, maar veel meer ging er van de “oude” of “rustende” schutterij was meer gelegen in het tweede deel van de naam: “Vreugde”. Het blijkt, dat men het terrein had aangekocht als een plaats, waar men vertier kon vinden. En dat vertier vond men niet zozeer in schieten, maar in het kolfspel. Daarvoor leende dit stuk land zich heel goed.

De verkoopakte vermeldt, dat Johanna Goes op 29 aug. 1780 aan Jacob van Buren een hof of boomgaard verkoopt, genaamd ”De Kromme Singel” of “De Kromme Elleboog”. Deze Jacob van Buren verkocht op zijn beurt voor 1400 gulden het land op 19 maart 1787 aan de Sociëteit. Hoewel we geen datum van oprichting van de Sociëteit weten, moet deze toen eerst zijn opgericht, daar we anders wel een of andere aanwijzing erover hadden gevonden.
De koopakte vertelt, dat het perceel grensde aan de Oude Vliet ten oosten, aan de algemene weg ten westen, (nu Voogdplein), ten noorden aan Jacob van der Hagen (die langs de Emmalaan land had), en ten zuiden aan de Stadsgracht. De koper moest het zandpad tussen de Schoonrewoerdse poort en de ingang van de Blaasbalg onderhouden, dus het eerste stukje van de Emmalaan. Verder moest hij er voor zorgen, dat de stadsgracht uitgebaggerd werd langs zijn terrein. Dat terrein bleek zeer geschikt voor het kolfspel en werd daarom door de Sociëteit gekocht.

Het kolfspel zou aan het einde van de 12e eeuw in Frankrijk zijn ontstaan. Tot 1450 gebruikte men houten ballen en daarna witte leren ballen gevuld met koehaar. Het spel is langzamerhand veranderd in het golfspel van nu. Men speelde het met een iets kromme stok een bal in zo weinig mogelijk slagen van het ene punt naar het andere te spelen. Men har er wel enige ruimte voor nodig, daar niet iedere speler in staat was om de bal de juiste richting uit te slaan. Ook nu hebben golfclubs aparte velden nodig om te spelen, het liefst ene enigszins geaccidenteerd terrein. Hoewel de vorm van de stok wat veranderde, bleef men aan het principe van een kromme stok, trouw.
Het blijkt, dat men dit spel bij verschillende steden buiten de stad speelde. Ook daar had nmen verschillende stukken land voor beschikbaar.
En dan op het ijs! Op een aantal oude schilderijen uit de 17 en 18e eeuw komt dit ijsspel voor. Bekend zijn de schilderstukken van Averkamp en Van der Velde.
We zouden hierbij verband kunnen leggen met het hockeyen en het ijshockey van tegenwoordig. En al zijn dan het terrein en de spelregels veranderd, de grondslag van het spel is toch hetzelfde gebleven, namelijk het slaan van de bal van het ene punt naar het andere.

De Bataafs-Franse oorlog maakte aan alles een einde. Op 13 mei 1803 verkoopt de oud-drossaard Du Marchie Sarvaas, als voorzitter van de Sociëteit, het terrein aan de eerder genoemde Wiggelinkhuizen voor 2200 gulden. De Sociëteit had geen winst behaald. Het land was belast met een hypotheek van 1600 gulden ten name van Gerrit Drooglever Pzn en een lening van 600 gulden ten name van J. Kuijsen.
Op het land rustte een tijns ten bate van de stad van 2 ½ gulden per jaar. Dat bedrag is tot 1790 steeds door de rentmeester A. Bierman ontvangen.
Wiggelinkhuizen had in de koop wel iets gezien. Het huis had reeds de aanloop van de schutterij als kolfbaan en trok veel publiek. Zoals ook zijn nazaten en opvolgers daar de polderkamer hadden en er de verkoop en verhuur van de landerijen later plaatsvond.

De smalle strook land tussen de Oostwal en de Blaasbalg werd in de 18e eeuw gedeeltelijk gebruikt voor tuinderij en boomgaard, zoals uit diverse verkopingen blijkt.

R. v.d. Berg

Jaargang 3 nr. 3