Wij kregen van de dochter van een oud-Leerdammer een geschrift aangeboden waarin hij zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog in Leerdam heeft beschreven. Wij vonden dit dermate interessant dat we besloten hebben deze te publiceren. Het zijn de herinneringen van Cornelis (Kees) van Donselaar, in Leerdam geboren op 21 juni 1931. Na het doorlopen van de lagere school is hij als leerling-glasslijper gaan werken op de glasfabriek. In 1951 trad hij in militaire dienst, waar hij in 1953 als sergeant met groot verlof is gegaan. Vanaf 1953 is hij gaan werken bij de politie in Dordrecht, waar hij tot zijn pensioen gebleven is. Na het overlijden van zijn vrouw Johanna van Honk is hij begin jaren 90 in Heukelum gaan wonen. Hij overleed op 29 december 1999.

De onderstaande tekst is een combinatie van twee verschillende opstellen die zo goed als mogelijk in elkaar gevlochten zijn. Ook waren er wat onduidelijkheden in het handschrift, die zo goed als mogelijk opgelost zijn. Een aantal namen van personen die “fout” waren zijn niet genoemd en door een kruisje vervangen.

Herinneringen van een Leerdammer aan de Tweede Wereldoorlog.
Hoewel ik bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nog geen 9 jaar was ligt dit mij nog duidelijk voor de geest, voor zover dat in Leerdam merkbaar was. Ongeveer een jaar voor de Duitse inval was ook in Leerdam de bedrijvigheid van de soldaten sterk toegenomen. In die tijd was het weiland tegenover het Burgemeester Meesplein aan de Tiendweg vol met Nederlandse soldaten die daar met de paarden in barakken een onderdak hadden gevonden. In de katholieke school aan de Meent was de gaarkeuken gevestigd en op het Burgemeester Meesplein stonden de voertuigen. Ik weet nog dat daar een gevorderde bestelauto stond, die door de jeugd totaal werd gesloopt.
Mijn vader was op de dag dat de oorlog uitbrak nog gaan werken in de werkverschaffing in het Vurense Veld bij de Ruilverkaveling. Maar al gauw keerde hij weer terug.
Toen op 10 mei 1940 de oorlog in ons land begon zagen we ’s morgens vroeg de lucht vol met Duitse vliegtuigen die naar Rotterdam vlogen om daar hun verwoestende bommen en parachutisten te lossen.
Ik heb nooit meer zoveel vliegtuigen tegelijk in de lucht gezien. Van het oorlogsgeweld was verder in Leerdam niet zoveel te merken. De mensen liepen op straat en een hoop wisten eigenlijk niet goed wat er gaande was.

Mijn oom was soldaat en gelegerd op het fort in Vuren. Later hoorde ik dat mijn vader daar de Duitse vliegtuigen heel laag over de Rijksweg had zien vliegen in de richting van Rotterdam, terwijl men vanaf het fort in Vuren deze vliegtuigen beschoot met verouderede mitrailleurs, echter zonder veel resultaat. De vliegtuigen vlogen meer op dan boven de rijksweg.
Wij woonden in de Patrimoniumbuurt in Leerdam. De avond van de 10e mei 1940 was de lucht in de richting van Rotterdam rood gekleurd door de branden. Alle mensen gingen kijken aan het eind van de Schoolstraat en in de steeg achter de huizen daar naar de gloed van het brandende Rotterdam. De nieuwbouw was er nog niet en ik heb de gloed die avond ook gezien. Ik was toen nog slechts 9 jaar maar toch vergeet je het nooit meer.
De avond van de eerste dag kwamen de mensen bijeen om te praten over de gebeurtenissen van die dag, vlakbij het Burgemeester Meesplein. Iedereen was het er over eens dat het “zwart” had gezien van de vliegtuigen en ook iedereen wist dat het onze vijanden waren. Er ging het gerucht dat er parachutisten van een verongelukt vliegtuig in het Heukelumse veld waren gezien die de Linge zouden zijn overgezwommen en achter de molen bij het Voorwaartsveld weer waren gezien.
Toen men daar zo stond te praten in de aangename buitenlucht, zag men plotseling een of andere schim tussen de bomen van de tuin van Berenschot aan de Tiendweg, vlak achter het L.S.V. terrein. Vele geruchten deden toen de ronde dat het Duitsers zouden zijn. De politie en de ingekwartierde soldaten werden gewaarschuwd en zij doorzochten de tuin zonder resultaat. Wat er verder gebeurd is weet ik niet maar ik heb wel horen schieten.
We wisten dat er op de Grebbeberg in Rhenen heftig werd gevochten, en dat de Duitse overmacht te groot was. Omdat iedereen in die dagen op straat was werd iedere nieuwigheid snel bekend. Ik was er echter bij toen XXX, uit de Groen van Prinstererstraat, die ook op de Grebbeberg was gelegerd, op zijn fiets terugkwam. We zagen hem op het Recht van Ter Leede. Hij was kennelijk gedeserteerd zoals zovele anderen van de Veluwe naar huis en dat vonden we natuurlijk erg laf. Eerst draaide hij om de feiten heen maar later gaf hij toe te zijn gevlucht. Ik herinner me dat hij een grote deuk in zijn helm had en huilde als een kind, terwijl hij anders toch de flinke vent uithing.
In de meidagen van 1940 stond er Hollands geschut opgesteld in het land aan de Kappersouwe. Het geschut was gecamoufleerd met kunstig gebouwde houten huisjes.

Het eerste wat ik me herinner na de capitulatie was, dat mijn moeder vertelde dat de Duitsers nu de baas waren en dat ik niet teveel moest zeggen ten nadele van hun en niks moest aannemen.
Deze regel overtrad ik al snel bleek later. Het is voor mij nog steeds erg fijn dat mijn ouders, die nagenoeg niet geschoold zijn toch wisten waar hun plaats als Nederlanders was, terwijl zij zoveel ellende in de vooroorlogse jaren hadden meegemaakt. Vele mensen die beter geschoold waren gingen toen in de fout.

Al enkele dagen na de capitulatie verschenen de Duitse troepen in Leerdam en wel op het Recht van Ter Leede, tussen de Parallelweg en Loosdorp. Ik speelde nogal veel op die weg en toen die vreemde soldaten, waarvoor we door onze ouders waren gewaarschuwd, zaten te rusten aan de kant van de weg en liep ik met nog enkele andere kinderen uit de buurt, tussen die soldaten door. We werden door hen aangesproken en boden ons een reep chocolade aan, die we later opaten, tegen de waarschuwing van mijn ouders in. Later realiseerde ik me dat zij die chocolade repen hadden gestolen tijdens hun opmars door ons land.

Op het Burgemeester Meesplein stonden in die dagen vele auto’s die van de zakenmensen waren gevorderd. Ik herinner me een geval dat een van de bestelauto’s door de jeugd als speeltuig werd gebruikt en onklaar werd gemaakt.
Op diezelfde plaats waar ik het nu over heb, het Recht van ter Leede, oftewel “Treffelee”, had ik enkele maanden eerder de Hollandse soldaten bezig gezien, onder andere met een pantserwagen, die ik me nog voor de geest kan halen, als een soort toren-auto, een vierkant en hoog geval.

Verder weet ik dat Hollandse soldaten lagen ingekwartierd bij de kolenboer Brouwer aan de Tiendweg, vlak achter de Tiendwegschool. Enkele van deze soldaten kwamen bij mijn ouders thuis op bezoek en wij hebben nog tot ver na de oorlog contact met hen gehad. Zij moesten hun eten gaan halen bij de gaarkeuken, die gevestigd was in de Rooms-Katholieke school aan de Westwal, tegenover het café van Kees Groen.

Verder weet ik niet zoveel meer van de eerste jaren van de oorlog.

Wel weet ik nog van de verduisteringen als het donker was met het zwarte papier en ook van het volplakken van de ramen met plakband om scherven te voorkomen. Ook de winterhulp met de verkoop van lichtgevende speldjes kan ik me herinneren, terwijl de knijpkat batterij later zijn intrede deed.

Vlak na de meidagen van 1940 verscheen er eens een groep NSB-ers in de Talmastraat, op de hoek van de Dr. Kuijperstraat. De bevolking schold hen uit en als reactie stoven zij toen op de burgers toe met slagwapens.

Verder heb ik gezien vanuit de poort in de Dr. Kuijperstraat dat de joodse mevrouw Blok uit haar huis werd gehaald en in een gereedstaande Duitse personenauto werd gestopt. Ik herinner me nog dat gezicht van haar. Voordat ze werd weggevoerd, werd ze nog gekust door mevrouw Versteeg uit de Talmastraat. We hebben haar nooit meer terug gezien.

Als gijzelaars werden er ook enkele Leerdammers afgevoerd, waarvan Jan Kouw, de drogist uit de Fonteinstraat niet is is teruggekomen. Ik meen dat de andere gijzelaars waren, Kruit, de Keizer en de Stigter, maar dat weet ik niet zeker.

Ook weet ik nog van de aanval van de vliegtuigen op de overweg bij de Diefdijk en dat daar iemand bij om het leven kwam.

De aanval op het station van Leerdam heb ik gezien vanuit het achterraam van ons huis in de Groen van Prinstererstraat. Ik meen dat drie jagers vanuit de richting west over ons huis in de oostelijke richting de spoorlijn volgden op jacht naar een prooi, die ze in de vorm van een trein bij het station vonden.

Het was zo tegen het einde van de oorlog toen de vliegtuigen van de “Tommies” heer en meester in de lucht waren.
Ik stond met m’n oom op zolder tabak te snijden met een machientje. Toen we uit het raam naar de vliegtuigen keken, zag ik ze op een vreemde manier draaien en ze begonnen gelijk te schieten. Van angst liet ik me op de vloer vallen, waarbij ik een emmer met van het bruine tabakswater omtrapte. De lamp op de benedenverdieping zag even later helemaal bruin van dat sap. In de haast had ik toch nog gezien dat de vliegtuigen ook kleine bommen afwierpen. Een van deze niet ontplofte bommetjes zag ik later terug onder het ijs van de spoorput. Men had met een hekwerk die plaats afgezet omdat er veel geschaatst werd. Mijn broer, die toen ongeveer 6 jaar was, liep op de hoek van de Patrimoniumstraat en de Burgemeester Laman Tripstraat. Mijn moeder zat er erg over in waar hij op dat moment zou zitten. Hij kon alles echter goed zien vanaf genoemd punt.

Later is er nog eens een dergelijk aanval van vliegtuigen geweest op de spoorlijn, ter hoogte van de smederij van Nijssen aan de Patrimoniumstraat. De vliegtuigen kwamen toen uit de richting zuid, over het L.S.V. terrein aangevlogen, zodat hun schoten niet in de wijk terecht konden komen. Wel vielen de mitrailleur schoten op het moment dat ze vlak boven ons huis waren, dat was een hels kabaal. Ik liep net in de tuin met een kruiwagen, waar ik onder dook.

De treinen waren wel de grootste prooi want bij Arkel is er ook een aanval van vliegtuigen geweest, waarbij de machinist om het leven kwam. Dat hoorde ik van de ambachtscholieren, die in Gorinchem op school waren.

Ook vrachtauto’s werden aangevallen. Mijn oom reed voor de firma van Jan de Bruin van de Hogenhoek met een vrachtauto op de weg tussen de Tiendweg en Oosterwijk.
De vliegtuigen volgen eerst een keer laag over, waarschijnlijk om te waarschuwen en de volgende aanval resulteerde in een brandende auto. Mijn oom zat ondertussen al in de sloot gekropen, tegen de walkant aan. Hij kwam dus met de schrik vrij.

’s Nachts heb ik eens gezien dat het in een legerplaats herschapen sportveld het doel van een of andere actie was. Het geheel werd verlicht door een soort vuurwerk het welk veel leek op een kerstboom. Wat er precies is gebeurd weet ik niet.

Tijdens de oorlog hadden de Duitsers voor een korte tijd veel munitie opgeslagen in het park bij het station in Leerdam. Ik meen dat het omstreeks de tijd van de aanval van vliegtuigen op de trein bij het station was. Veelal stonden er goederenwagons op de rails van de zijsporen. Soms lagen daar briketten of andere kolensoorten. Als we daarvan niks konden pikken dan vielen er toch altijd wel stukken kolen op de grond bij het laden en lossen. Die werden dan door ons verzameld voor de eigengemaakte noodkacheltjes die m’n vader zelf maakte van een stuk plaatijzer. Die kacheltjes werden op de opening van het fornuis gezet en gestookt.

Wat betreft de luisterpost op Schoonrewoerd, weet ik nog dat een peloton die krijgsgevangen waren, iedere dag tussen het sportveld en Schoonrewoerd op en neer werden gemarcheerd door een of twee Duitse soldaten. Als die in de Schoolstraat voorbij kwamen, zorgden de jongens en mannen dat op hun weg, brandende sigaretten werden gegooid, zodanig dat ze het zagen. Het was natuurlijk eigenteelt tabak. Zij konden dan toch nog wat roken en deze gaven de sigaretten dan door aan hun vrienden.

Van wat over de Blitzmädel werd geschreven, weet ik nog dat een van deze Duitse meisjes op de Schaikseweg haar kip verloor. Als kleine jongens hebben we die weer aan haar teruggegeven.
Op ons stukje volkstuin, achter het station heb ik in de oorlog eens een kleine rode ballon gevonden, die waarschijnlijk had gediend bij het bepalen van de windrichting. Het was een slecht soort rubber want na enkele dagen was er niks meer van over.

Op een weiland naast de huizen met het rieten dak, aan de Parallelweg tegenover het station in Leerdam heeft nog eens een stelling Duits luchtafweergeschut gestaan. Als ik naar onze volkstuin ging, zag ik dat de lopen van die stukken de hoog vliegende geallieerde vliegtuigen volgden. Ik geloof niet dat ze daar vandaan hebben geschoten.

Wat betreft het neerstorten van vliegtuigen, kan ik me nog goed herinneren dat ik op school was in de Kerkstraat, toen ik vanaf het schoolplein zag dat een groot vliegtuig vloog. Hoewel het niet te zien was wat er aan mankeerde had hij toch kennelijk moeilijkheden. Plotseling kwamen er kleine vuurstralen uit de mitrailleurs en toen was pas zichtbaar dat er hele kleine vliegtuigen, kennelijk Duitse jagers het toestel aanvielen. Het gevolg was dat het misging en het toestel stortte neer aan het einde van de Tiendweg, vlakbij Kedichem, daar waar de weg zigzag eindigde. Ik ben daar toen nog gaan kijken.

Een ander geval waar ik met mijn vader ben gaan kijken was ergens in het Acquoise Veld, Ik zie nog een gedeelte van de romp van een groot toestel in een griend staan, terwijl andere grote delen in een weiland lagen. Tussen de metaaldelen was een stuk lichaam te zien, waar de vliegen op zaten. Men sprak erover dat de romp nog met bommen vol zat.

Verder heb ik bij Asperen gezien dat er een Duitse auto bij de begraafplaats stopte, een lijk uitlaadde en naar de begraafplaats brachten. Ondertussen bleven enkele Duitsers bij de auto waarin nog een vliegenier zat, kennelijk gevangen genomen. Dit gebeurde nadat er ergens een vliegtuig was neergestort, ik weet echter niet meer waar dat was.
Op de Nieuwe Zuider Lingedijk, tussen Asperen en Heukelum viel aan de Gelderse kant van de dijk een Duitse jager in een rietput. Ik ben ook daar gaan kijken en ik zag behalve een Duitse schildwacht een stuk open water in de rietput, zodat het hele vliegtuig in de modder is verdwenen. Volgens mijn mening moet het er nog in zitten. Het gebied is echter nu herkaveld en maakt deel uit van een beschermd gebied.

Toen ik eens speelde op het Burgemeester Meesplein in Leerdam hoorde ik en nog vele anderen een V1 overvliegen. Hij was door de bewolking niet te zien. Ook hoorden we vliegtuigen in de lucht en er werd nogal geschoten. Plotseling werd de V1 kennelijk aangeschoten, want het was een helse klap en toen was er hoog in de lucht een vuurbal zichtbaar. Jammer genoeg was er ook een vliegtuig betrokken bij de gebeurtenis, want we zagen een brandende motor omlaag komen.
Hij viel in een rechte lijn naar beneden en viel aan de Heukelumse kan van de Linge neer. Andere onderdelen dwarrelden langzamer omlaag Later hoorde ik dat er ergens in Heukelum het lichaam van de piloot was neergekomen. Waar dat precies was ben ik nooit te weten gekomen.

Verder ben ik wezen kijken bij de V1 krater aan de Zuidkant van de Linge, nabij het Leerdamse Veer, waarover u in de krant al schreef. Ik bevond me op het moment van de ontploffing bij mijn ouders woning in de tuin, waar op dat moment een fundering voor een schuur werd gemaakt. We hoorden dat de motor van die V1 afsloeg. De kop van het tuig kwam omlaag en toen sloeg de motor weer aan. Hij kwam recht op de Patrimoniumbuurt af en wij zochten dekking achter de pas gemaakte fundering. In de val draaide de V1 en kwam op genoemde plaats neer. In de Kerkstraat waren alle ruiten door de klap vernield.

Ook ben ik geweest bij het gat van een V1 bij de grasdrogerij in Leerbroek, aan de Kerkweg. Bij de klap waren ook een paar patrijzen geraakt, want die lagen in hetzelfde weiland. Om het gat dat zo groot was, dat er een huis in kon staan, lagen triplex en spaken, die afkomstig waren van de V1.

Door een V2 werd er een gat geslagen in de hoek van een stuk land aan de Parallelweg, even voorbij de vuilnisbelt van Leerdam. Niemand had iets horen aankomen, alleen de grote klap werd waargenomen. Vlakbij die plaats is ook eens een afgewogen benzinetank van een vliegtuig gevonden. Er was nog enige benzine uit te halen. Na de oorlog gebruikten vele jongens de halo benzinetanks van aluminium om bootje te varen.

Omdat er elders in het land nogal eens sabotage aan de spoorlijnen plaats vond, moesten inwoners van Leerdam soms wachtlopen langs bepaalde gedeelten van de spoorlijnen. Het gevolg was echter nog meer sabotage want midden in de nacht werden spoorbielzen de woning ingedragen als kachelhout.
Vroeger bestond de lijn bij Leerdam uit twee sporen, maar de Duitsers hadden de rails ergens anders voor nodig en bleef er nog maar een spoor over.

Het wachthuisje bij de overweg van het Recht van Ter Leede werd gebruikt door de aangewezen mensen om zich te warmen. Ik weet dat ook mijn vader mee moest doen. Hij stookte de kachel die in dat wachthuisje stond, hoog op met kolen van de daar staande goederentrein. Mijn vader nam de wasketel met geraspte suikerbieten daar mee naar toe. Na uren van koken verdampte het water en bietenstroop bleef dan over. ’s Nachts kwamen mijn vader en zijn maat wel eens thuis door de voordeur met een biels die zo zwaar was dat momenteel een normaal mens deze niet zou kunnen dragen. Het leek wel of iedereen toen ontzettend sterk was. Zelf heb ik in de Hongerwinter de wortels van gevelde bomen bewerkt met een grote aks. De stukken waren te stoken in de noodkacheltjes.

Zelf ging ik met een pan naar de gaarkeuken in het gymnastieklokaal op de Noordwal. Tegen het einde van de oorlog leek het wel of er vlees in de koolsoep zat maar dat bleken aardappelschillen te zijn.

Een minder mooi aspect aan die tijd waren de wonden aan ieders lichaam, die waren achtergebleven van de huidschurft, die vrijwel iedereen kreeg. Vanwege het gebrek aan eten en zeep etc., kreeg je dat en het was nog besmettelijk ook. Door het stuk krabben van de huid ontstonden wondjes, die niet meer heelden en op het laatst zo groot als een gulden waren en een verschrikkelijk lucht verspreidden. Ik had het ook flink te pakken. Over mijn hele lichaam had ik stinkende wonden. De mannen waren er het meest gevoelig voor en juist de geslachtsdelen werden alom door jeuk gekweld. Op borst en benen was ik overdekt met wonden die open waren. Boven mijn linker enkel had ik een wond zo groot als twee rijksdaalders tot op het bot toe. Voordat de oorlog was afgelopen deed de dokter er alleen maar ether op omdat hij niks anders had. De dokter dacht dat de voet er op den duur wel af zou moeten. Zover kwam het niet. Later, toen de geallieerden overwonnen hadden, kreeg dokter Reilingh aan de Spoorstraat in Leerdam de beschikking over een wit poeder dat over de wond werd gestreken met een spaan. Na een half jaar begon die wond te bloedden en dokter Reilingh zei dat het vlees nu ging beteren. Na heel lange tijd was de wond genezen. Nog jaren later was die diep en het litteken nog te zien. Tegen de schurft werd zelf zalf gemaakt door kwakzalvers. Men moest dan aan het schapenvet zien te komen en daarvan werd de zalf bereid.
Ook wol werd in de Nieuwenhuizenstraat gesponnen uit draad om te breien. In het begin van de schaarste werden de verbandtrommels aangesproken en de apotheek leeggehaald want men knipte de verbandrolletjes doormidden en breidde daar truien van en dat was nog niet zo gek want ze werden in de was prachtig wit. Handschoenen tegen de winter koude had men niet meer. Daarvoor werden oude lappen en sokken gebruikt.
Noodkacheltjes werden door de smid en de knutselaars vervaardigd. Deze kacheltjes werden op het gas van het fornuis gezet voor de trek. Gestookt werd het met kleine stukjes hout en je moest er wel bij blijven staan anders was de kachel uit. Het kacheltje werd alleen gebruikt voor het verwarmen van het voedsel voor zover dat er nog was. Er werden in dien tijd voor brandhout onmenselijk veel bomen gerooid en ook wel om klompen te maken want schoenen waren er niet meer.
De bomen konden moeilijk worden vervoerd, en daarom gooide men ze in het water en voer ze zo ver mogelijk tot de woningen.
Op het laatst van de oorlog was de honger bij ons thuis heel groot. Er was echt niks meer te eten. Nog voor het echter zover was gekomen, werden er bij ons thuis onder het afdak illegale slachtingen gedaan. Oom Andries van mij was slagersjongen geweest en ik moest als jongen van 13 jaar volop helpen. In het begin werden er jonge koeien geslacht maar later werden het schapen en geiten. Deze laatste werden meestal gekocht in de buurt van Gellicum en dan moest ik die dieren aan een touw naar huis brengen, waar ze na slachting per pond werden uitverkocht of geruild tegen andere dingen die nodig waren. Het was een vorm van zwarte handel maar je moest toch wat doen om in leven te blijven. Je kon en wilde toen echter van alles en het was ergens nog leuk ook.

De radio’s hadden we in het begin van de oorlog al moeten inleveren. Wij hadden nog zo’n oud geval op zolder staan, niet geregistreerd bij de P.T.T. Die werd voor 130 gulden verkocht en dat was een groot bedrag voor die tijd. De koper leverde het meteen in en daardoor redde hij zijn eigen nieuwe toestel.
Tegen het einde van de oorlog vertelde een oom van mij dat hij een kristalontvanger wilde maken om de Engelse zender te kunnen ontvangen. Er werd op een plankje een condensator en een spoel gemonteerd en een ontvangantenne en koptelefoon werden aangesloten. Het bleek echter dat het niet ging, want het kristal deugde niet. Mijn oom dacht namelijk dat een stukje bordkristalglas voldoende was. Later bleek nog dat het een ander soort kristal moest zijn en toen ging het wel.

Al in het begin van de oorlog moesten alle radio toestellen bij de P.T. T. worden ingeleverd. Ik geloof niet dat daar enige vergoeding voor werd verstrekt. M’n vader had een zelf gebouwd apparaat van een meter hoge kast met losse spoelen erbij, zoals dat toen was. De gloeidraden werden gevoed door een accu, de hoofdspanning werd geleverd door een spoel , in de kast stond hoogspanning of zoiets. Het ding gilde bijna altijd. Toch kon men er ontvangst op plegen. Dit toestel is door iemand gekocht en ingeleverd. Deze man had pas een nieuw model radiotoestel aangeschaft en opgegeven. M’n vader had dat ding niet opgegeven en zodoende kon dat i.p.v. de nieuwe worden ingeleverd.

Zo half in de oorlog moesten de mensen hun koperwerk inleveren. De Duitsers hadden dat kennelijk nodig voor de oorlogsvoering. Wij hadden niet veel koper, maar iemand voor wie mijn vader werkte, was bang en liet mijn vader dat inleveren. Dat deed hij echter niet, maar verstopte dat. Na de oorlog kreeg ze dat weer terug.

Op een gegeven moment moest ook al het koperwerk worden ingeleverd voor de Duitse oorlogsindustrie. De meeste mensen deden dat natuurlijk niet. M’n vader werkte in de avonduren vaak bij de weduwe van dokter Voogd in de Meent. Dokter Voogd was de oprichter van het ziekenhuis in Leerdam. Mevrouw Voogd was tamelijk rijk voor onze begrippen en had veel koperwerk omdat zij dat koper natuurlijk niet in huis kon houden mocht mijn vader dat meenemen. In de loop van de tijd is dat echter allemaal verloren gegaan. Mevrouw is al lang overleden. Deze vrouw gebruikte al voor de oorlog al opium. Ze had m’n vader verteld dat ze dan zulke mooie dromen kreeg. Zelf had ze nog Latijn geleerd op hoge leeftijd omdat ze geloofde dat ze na de dood in de hemel terecht zou komen, alwaar alleen Latijn werd gesproken. Ze woonde in de Meent en had een paar van die grote rood met witte katten, voor welke m’n vader een grote kooi had moeten maken. Ook heeft m’n vader nog gewerkt bij mevrouw Van Schaik, de vrouw van de dierenarts. Zij was voor ons een moderne vrouw, die al over centrale verwarming en elektrisch fornuis en koelkast beschikte. Zelf liep zij met Polkahaar met puntjes naar voren.
Met vele anderen moest mijn vader ook in Duitsland gaan werken. Het begon al in het begin van de oorlog, toen iedere man naar de bioscoop Kunstmin in de Nieuwstraat moest komen. Daar werd het als een bietencampagne voorgesteld die moest slagen.

Toen mijn vader in 1943 in Duitsland te werk was gesteld en daar vandaan in februari 1943 met verlof naar huis kwam dacht hij dat ik was overleden. Een bekende Leerdammer was hem op het station in Eindhoven tegengekomen en hem verteld dat hij te laat kwam voor de begrafenis. Het betrof echter een verwisseling van neefjes. Een van mijn neefjes had namelijk ook difteritis gekregen en was ten gevolge daarvan overleden.

Vijf jaren later waren de rollen omgedraaid en trokken de Duitsers aan het kortste eind. Voor het zover was is er in Leerdam ontzettend veel honger geleden, net zoals in andere delen van Nederland. De Hongerwinter van 1944-1945 deed zich in Leerdam net zo erg voor als in bijvoorbeeld Rotterdam. Voor de meeste Nederlanders is dat onbegrijpelijk omdat Leerdam toch omringd is door boerderijen. Letterlijk en figuurlijk heb ik het aan dan lijve ondervonden. Iedereen had last van de krats, beter bekend als schurft. Hevige jeuk veroorzaakte kleine wondjes over het gehele lichaam, die steeds groter werden omdat er totaal geen medicijnen meer waren was er weinig aan te doen.
De laatste weken was er helemaal geen eten meer en hoe we erdoor zijn gekomen is onbegrijpelijk. De boeren in de omgeving waren ook niet uit het beste hout gesneden want de mensen die met sieraden aardappelen konden kopen gingen voor en de anderen konden op een enkele uitzondering na stikken van de honger. Na de oorlog heb ik gezien dat er aardappelen werden weggegooid omdat de boer te lang had gewacht om een nog betere prijs te bedingen.
Hoewel wij veel honger leden was het met de mensen uit de grote steden nog veel erger. Vele Rotterdammers kwamen met allerlei soorten wagentjes op zoek naar boeren die hun nog wat te eten konden leveren. Als betaling werd dan meestal voldaan met gouden sieraden, het enige wat toen nog waarde vertegenwoordigde.

Zelf gingen we met flessen naar de boeren in de naaste omgeving, bijvoorbeeld het Hoog-eind en Recht van ter Leede. Als je het gelukt was om wat melk te hebben gekocht, dan liep je wel de kans het weer kwijt te raken bij de overweg in het Recht van ter Leede, want daar stond de politie met een melkbus, waar je de melk inkiepen moest. Wat betreft de politie, kan ik me herinneren dat de politieman Bliekendaal niet deugde. Bij een tante en oom van mij werd door hem een huiszoeking gedaan, waarbij hij gelukkig niets vond maar wel de boel vernielde, onder andere het vloerzeil, om onder de vloer te kijken.

Met mijn moeder ging ik vaak mee na de oogsttijd om “aren te lezen”, het zoeken naar tarwe op de akker na de oogst. In de buurt van Acquoi was ik eens op een dergelijke akker en toen zag ik dat een Leerdamse dominee, genaamd XXX, niet behoefde te zoeken naar tarwe op de akker, omdat zijn knapzak vlot werd gevuld door de boer. Over het algemeen heb ik geen hoge pet op over de boeren in de omgeving want hoe is het mogelijk dat wij zo’n honger leden in een omgeving waar genoeg was onder de boeren. Op het laatst van de oorlog konden vele boeren, de goeden niet te na gesproken, hun aardappels niet meer kwijt omdat ze die te lang bewaard hadden in de hoop er rijk mee te worden.

Mijn vader maakte van de nood ook een deugd en stak met een bootje de Linge over en samen met mijn oom brak hij daar een aardappelkuil open. Het bleek dat die gevuld was met krielaardappels, waarvan wij ons tegoed hebben gedaan.

Op een van de tochten met mijn moeder op zoek naar voedsel, zag ik een Duitse jager laag over de weilanden aan de Huigensteeg bij Acquoy vliegen.
Blijkbaar kampte de piloot met pech want hij zette zijn toestel zwaar beschadigd in een akkerland neer. De propeller was verbogen en het landingsgestel was vermoedelijk stuk, want die had hij niet meer of niet uitgezet. Er stapte een Duitse piloot uit en even later was er een plaatselijke landwachter die hem verwelkomde of zoiets.
Zo ging het ook met de eigen teelt tabak. Net als Michiel de Ruiter stond ik al jong aan het wiel, maar dan van de tabaksmachine, die door mijn vader met hulp van anderen was gemaakt. De tabaksbladeren werden zelf verbouwd en later gekocht in de omgeving van Deil en Rumpt.
Nadat de gedroogde tabaksbladeren waren besprenkeld met water en van de nerven waren ontdaan werden ze tot shag versneden.
Zoals ik al schreef, was de honger bij ons in de laatste weken van de oorlog erg groot. Alles werd bereid met veel water erin en het gevolg was dat als je ’s avonds op bed lag en jezelf omdraaide, het water in je lichaam klotste. De gaarkeuken was op de Noordwal, ik geloof in het gymnastieklokaal. De koolsoep, ook weer met veel water smaakte mij best omdat er dan toch wat inkwam. Ik was op een leeftijd dat je veel en goed eten nodig had. Toch heb ik er geen merkbare gevolgen van overgehouden. Vele mensen waren broodmager, terwijl anderen erg dik werden van de hongeroedeem. Omdat er nagenoeg geen eten meer was in die laatste weken probeerde je alles te eten, daarover is al genoegzaam bekend. De bietenpulp was echter met geen mogelijkheid door de keel te krijgen.

Ik heb samen met mijn vader ook een kijkje genomen in het laatst van de oorlog bij een Duitse radio-auto, een vrachtwagen, die van de dijk was gereden bij het watergemaal aan de Horndijk-Meerdijk, waar nu het particuliere glasfabriekje is. Hoe dat is gebeurd weet ik niet, maar iedereen ging daar naar beneden en plukte een stuk van die auto. Wat we er mee moesten wist ik niet, maar achteraf was dat nog gevaarlijk ook.

Heel in het begin van de oorlog hebben Duitse militairen op het Voorwaartsveld aan deTiendweg gebivakkeerd. Er liep toen een sloot langs de schutting van het Voorwaartsveld met een bruggetje naar de ingang met loketten naar het terrein. Omdat er eerst Hollandse soldaten hadden gelegerd, werd het nu gebruikt door de Duitsers. Op de brug stond daar een schildwacht. Ik weet nog dat hij een zwart uniform droeg met daarop een paar aluminium vogels, ik geloof iets van de luchtmacht, of Luftwaffen.
Ik weet dat nog omdat ik met een paar vriendjes vlak bij die schildwacht stond toen een van die vriendjes, Luuk Verhof mij een duw gaf, zodat ik tegen die schildwacht aan viel. Die pakte mij meteen beet en ondanks het feit dat ik hevig tegenspartelde, stopte hij mij in het donkere hok van de kaartverkoop, met het loketluik dicht. Het was daar aardedonker. Ik verkeerde in hevige paniek en trapte en sloeg tegen het hout van dat hokje. Na heel korte tijd haalde die Duitser mij er weer ui, zodat ik kon weg vluchten.

Tegen het einde van de oorlog werd op die plaats op het Burgemeester Meesplein nog een schuilkelder gemaakt door de burgerij, me behulp van de rioolbuizen die daar toen lagen opgeslagen.

In het laatste oorlogsjaar hoefde ik niet meer naar school omdat daar Duitsers in lagen. Ongeveer in het midden van de oorlog had ik een door mijn vader opgegraven lans opgehangen aan de muur in onze school aan de Kerkstraat. Deze lans was natuurlijk verdwenen na de bevrijding. Ik heb daar nu nog spijt van want de lans was opgegraven bij Littooien in de dertiger jaren door mijn vader, toen hij daar in de werkverschaffing werkte. De lans lag op een diepte van 6 meter in de over, dus die kan wel uit de Romeinse tijd geweest zijn. Als ik nu wist waar die lans was, ging ik hem nog halen, goedschiks of kwaadschiks.

Ook lagen er tot de capitulatie van de Duitsers in mei 1945 Duitse militairen in de school van meneer Veldmeyer aan de Tiendweg-Schoolstraat. Overigens is de zoon van meneer Veldmeyer, die in de Duitse dienst ging tegen de zin van zijn ouders, nooit meer teruggekomen van het front.
De Duitsers die in die school lagen hadden ook niet veel zin meer in vechten, alleen de officieren waren nog erg lastig.

Ik herinner me nog dat er enkele Poolse soldaten in Duitse dienst aan een groepje Leerdammers vroegen of ze een gelegenheid wisten om aan de Duitsers te ontkomen. Mijn vader zei kom maar mee, en bij ons thuis vertelden ze dat ze zich wilden overgeven, en daarom een witte zakdoek nodig hadden. Daarvan werden zij dus voorzien en mijn vader heeft hun toen in contact gebracht met de heer Jasculak, die in Oosterwijk woonde en van afkomst ook een Pool was. Wat er verder mee is gebeurd is ons onbekend. Ik meen dat m’n ouders nog wel eens een brief van hen hadden ontvangen na de oorlog.

Toen de overgave van de Duitsers reeds een feit was, dus na 10 mei 1945 verbood een Duitse officier dat Leerdammers met enkel bij elkaar stonden te kijken naar de school. Hij stond achter het schoolhek en hij trok zijn revolver of pistool, terwijl hij de schildwacht opdracht gaf om te schieten op onder andere mijn vader en mij en de anderen. Deze deed dat echter niet en kwam met het geweer gewoon over de schouder naar ons gelopen en zei: “Mensen maakt het mij niet moeilijk en ga nou weg.” Dat gaf enige voldoening bij ons en we gingen een eindje verder staan. Wat mij opviel was dat de mensen met de grootste mond, nu hard wegliepen, terwijl mijn vader en dus ook ik bleven staan toen dat pistool werd getrokken.

Er is in Leerdam toen ook iets komisch gebeurd, namelijk het tonnen rollen. In de garage van Ames aan de Kerkstraat lagen vele tonnen met olie van de Duitsers. Omdat dat zo gevaarlijk was midden in de stad, werd met de Duitsers afgesproken dat die door de Leerdammers naar de Hooipers aan Loosdorp, bij de Schaikweg zouden worden gebracht. Ik geloof dat het vaten van 200 liter water, dus erg zwaar. De tonnen werden gerold, via de Schaikseweg naar de hooipers, waar nu de opslagplaats is van levensmiddelen. Met stokjes werden de tonnen voortgeduwd om vuile handen te voorkomen. Ook wagentjes van de glasfabriek werden er voor gebruikt. Vele van die vaten rolden in het water van de vliet langs de Schaikseweg en andere vaten gingen open. De dikke olie werd gebruikt om lichtpitjes te hebben omdat er geen stroom meer was. Ik heb later nooit meer iets over dit gebeuren gehoord of gelezen.

Om licht in de duistere winteravonden van 1944-1945 te maken kwam mijn vader op het idee om een fietsdynamo aan te drijven met een fijne waterstraal uit de kraan.Voordien had hij op handige wijze, buiten de meter om, elektrische stroom afgetakt, later viel de stroom helemaal uit.
Met de waterstraal-dynamo was het toch ook niet alles want als er in de buurt een wc werd doorgetrokken, liep de lichtopbrengst van de dynamo ook achteruit.

In februari 1945 lag mijn grootmoeder erg ziek bij een oom van mij in zijn woning. Dat mens heeft wel het kanongebulder uit de richting van Heusden gehoord maar de bevrijding niet meer meegemaakt. Ze stierf in die februari maanden.

Toen echter de laatste dagen van de oorlog het Zweedse witte brood werd uitgedeeld, ging het langzaam weer wat beter. Nog ben ik de Zweden dankbaar voor het toegestuurde Zweedse wittebrood. Met bewondering hebben we het blanke, zachte brood staan bekijken.
Ook de blikken met Welfare biscuits van de geallieerden hebben na de oorlog ons weer op de been gebracht. Enorme hoeveelheden biscuits zijn er verorberd. Je kon daar niet genoeg van krijgen. Ik heb toen bij mezelf gedacht, dat als alles weer te koop zou zijn, dan eet ik alleen nog lekkere taartjes of zoiets. Daar kom je echter wel op terug.

Al gauw kwamen de geallieerde militairen in Leerdam. In de Schoolstraat school zaten eerst de Royal Engineers van het Engelse leger. De soldaten hadden veel met onze hongerige mensen van doen. De koks maakten veel meer dan voor zichzelf nodig en schonken de rest aan de bevolking.
Het mooiste van de oorlog heb ik echter gevonden de aftocht van de Duitsers. In grote tegenstelling als ze kwamen, trokken ze nu vernederd terug. Om naar die aftocht te kijken bevond ik me bij het Oranjeplein in Leerdam. In een aaneengesloten rij kwamen ze uit de Kerkstraat en gingen ze de Lingedijk op in de richting van de glasfabrieken. Ik weet nog steeds niet waar heen ze gingen, maar Duitsland lag wel aan de andere kant. Later hoorde ik dat ze ergens bij Meerkerk hun wapens moesten afleggen. Het was een zielige vertoning zoals ze daar voorbijgingen maar het betekende voor ons de bevrijding. Men zag jongens van nog geen 18 jaar en grijsaards die de aftocht bliezen met hondenkarren en paard en wagens. Dat waren de overblijfstelen van het Derde Rijk. De duizenden gehavende soldaten waren nog met geweren en pistolen bewapend. Ze waren nog wel gewapend en dat maakte soms gevaarlijke situaties. Ze werden namelijk nogal nageroepen door ons Leerdammers en ik heb wel eens gehoord dat er zich een incident heeft voorgedaan maar dat heb ik niet gezien.
Achteraf was het niet zo veilig om ze uit te jouen zoals gebeurde. De eerste geallieerden die ik nog in Leerdam waren een paar soldaten in battle-dress, en die zaten in een jeep die langs mij reed in de Schoolstraat. Het zullen wel Belgen geweest zijn.

Al gauw werden de lieverdjes van de Duitsers ter verantwoording geroepen. De moffenmeiden werden uit hun huizen gehaald door de buurtbewoners en kaalgeknipt. Ik zelf heb als jongen van 14 het geval van XXX in de Kuijperstraat meegemaakt. XXX was de ergste moffenlel van Leerdam ze zat altijd bij de Duitsers op Schoonrewoerd of in de Tiendwegse school. Toen het haar beurt was drongen de jongens en mannen vanaf de achterzijde haar huis binnen. Ze vluchtte naar boven en gooide glaswerk naar beneden. Toch werd ze gegrepen en kaalgeknipt. Zo ook verging het de meiden van de XXX, maar die van XXX waren niet te vangen want die hadden met de moffen geheuld voor spionage voor het goede doel zegt men.
Na de bevrijding werd het een feest zoals ik nooit meer heb meegemaakt. Het feest werd opgeluisterd door de muziekkorpsen, die door de straten trokken met vele mensen die hossend zich aansloten. Ondanks de slechte gezondheid van een ieder, bleef dat avonden lang doorgaan.
De bevrijdingsfeesten waren onvergetelijk. Dagenlang trokken de muziekkorpsen met hossende mensen achter zich aan door alle straten. Er was in dien dagen een grote gemeenschapszin want iedereen deed wat om de feesten te helpen slagen. De lege blikjes werden gebruikt voor bloemenpotjes en aan elke huisdeur werd een potje opgehangen met bloemen erin. Vele jongelui, die met een gitaar of ander instrument konden omgaan, richtten een bandje op en speelden langs de straten. Het is onvoorstelbaar dat de mensen op de straat samen zo veel lol konden maken maar de vreugde was intens.

Wat mij het meeste is bijgebleven is dat een jongen van Van Beusekom uit de Bergstraat in 1945 voor telepaat speelde. Ik herinner me een optreden van hem in de grote poort in de Kuiperstraat. Daarbij stak hij spelden door zijn wangen zonder dat hij daarvan pijn ondervond. Hij liet enkele jongens in diepe slaap vallen en vertelde hun dat ze aan de Noordpool waren, ten gevolge die jongens het erg koud kregen en hun jassen dicht deden. Even later waren ze dan weer in de tropen en dan trokken ze alles weer uit. Het is mogelijk dat alles nep was maar dan werd het toch knap gespeeld.

Zelf schilderde ik met waterverf de gezichten van vele jongelui voor een stuiver. Men kon kiezen in welke kleur. Ik had daarvoor prachtige verf in poedervorm, afkomstig van mijn oom Aart die schilder was. Vele artiesten van die tijd, die langs de straat zijn begonnen, zijn beroeps geworden en kwamen zelfs voor radio en later tv.
De straten waren versierd met blikjes die in allerlei kleuren waren geverfd en die busjes, afkomstig van hulpgoederen voor de hongerige werden voorzien van goudsbloemen.

Alle artiesten en amateurs die een programma van lol konden brengen, traden op bij de hoeken van de straten. Dat is nu ondenkbaar.

Velen hebben de oorlog niet overleefd, dat is bekend. Onder andere was dat ook Hans Baner, dat was een Leerdammer van Duitse afkomst. Hij moest als jonge man dienst nemen in het Duitse leger. Hij was goed in alle opzichten maar kwam nooit meer terug. Het zelfde overkwam XXX, maar hij was wel fout naar ik meen te weten. XXX heb ik al genoemd en ook een jongen van XXX nam dienst in het Duitse leger en kwam niet terug. Verder een zelfde geval met een jongen van XXX. Van de goede Nederlanders, inwoners van Leerdam kwamen er ook velen om.
In de Meent woonden twee Duitse dames, genaamd Von Recth. Zij waren goed, doch werden in de meidagen van 1940 wel geconsigneerd, zij moesten dus thuisblijven.
In onze straat woonde een zekere XXX met zijn gezin. Hij was nu NSB ‘er en in het begin van de oorlog werd hij landwachter of zoiets. Hij had in elke geval een Duits uniform aan. Om zich te harden voor het Oostfront, ging hij dagelijks hardlopen, de Lingedijk rond en ondertussen sprong hij tussen de ijsschotsen in het Lingewater. Hij overleefde het wel naar mijn weten. Een van zijn zoons kwam echter niet terug.

Opmerking:
Van Donselaar schrijft dat het bombardement op Rotterdam plaats vond op 10 mei. Dat moet natuurlijk 14 mei zijn.