Verweer
Wie kaatst moet de bal verwachten. In dit geval: Wie een bijdrage levert aan dit orgaan met een uitspraak, die op een veronderstelling is gebaseerd, moet zich op kritiek voorbereiden. Wat is namelijk het geval? In een eerder gepubliceerde bijdrage over De Meent heb ik mij in voorzichtige bewoordingen gewaagd aan beschrijving van de omgeving in een periode vóór het begin van de “Grote Ontginning”. Dat zal zo zijn voor 1100 ongeveer. Uit die tijd zijn schriftelijke gegevens zeldzaam en in de taal van de streek ontbreken ze geheel.
Gelukkig zijn in het landschap nog niet alle sporen uitgewist, die tot die tijd teruggaan. Om er een paar te noemen: De Linge reeds in de tijd van de Romeinen aanwezig, het veenstroompje de Leede, ontstaan tijdens de uitgestrekte veenvorming in het Hollands-Utrechtse moerasgebied, de oeverwal van de Linge, die een vroege bewoning mogelijk maakte en de bescherming van dit woongebied door kaden en dijken in enigerlei vorm en dan valt te denken aan de bekading evenwijdig aan de Linge, waarvan de donkere kade een overblijfsel kan zijn, maar die verdwenen is in de polder met de naam Meent. Te denken valt ook aan de aanwezigheid van een rivierdijk (Horndijk) en bouwland, noodzakelijk voor de voedselvoorziening van een agrarische nederzetting. Gedacht kan dan worden aan Meent en Schaik, die beide, gezien de bekading reeds vóór de ontginning van de wildernis ten noorden ervan in gebruik waren. Dat alles is een vermoeden, evenals de afwatering van beide terreinen en de scheiding ertussen. Die scheidingsdijk lijkt me logisch evenals de afwatering op de Linge. Het ene stuk via een vliet ten oosten van de bewoning, het andere stuk via de Leede. Het leek me daarom enigszins aannemelijk de naam Schaik in verband te brengen met scheidijk, te meer daar reeds vroeger ook wijlen Pellikaan deze gedachte al eens had uitgesproken.
Natuurlijk kwam er kritiek op deze veronderstelling van zaken. Dat valt alleen maar toe te juichen. Van den Berg doet dat onder het motto: “Du choque des opinions jaillit la varité”. Hij is het niet geheel eens met de afwatering ten oosten van Leerdam. De Veer is het niet eens met de oorsprong van de naam Schaik. De toon van zijn kritiek laat weinig ruimte voor tegenwerping. Ik waag een antwoord. De kritiek van De Veer berust op twee argumenten:

A. een deel uit een akte van 1392
B. de afleiding volgens een etymologisch woordenboek.

Het eerste argument is bijzonder interessant; de inhoud ervan stijgt boven de betekenis van de kwestie zelve uit. Het optreden van de schout van Leerdam met de naam Jan van Kedichem, de heemraden in functie, de figuur van Jonker Jan van Arkel als werver van land in de tijd dat zijn vader Otto nog de touwtjes in handen heeft, de 4 mergen land een grootte, die herhaaldelijk worden genoemd bij verkopen en misschien zit achter deze overdracht ook nog wel het recht van nakoop van de Heer. Tenslotte de zaak waarom het is begonnen, het land in Ny scadewye, Nieuw-Schaik dus ten noorden van de donkere kade. Begrijp ik het goed, dan is dit de naam van de ontginning, niet de dijk als zodanig. Ook rijst de vraag of wye verwant is aan wijk, een ontgonnen gebied of wei(de). Het zijn vragen, die nader onderzoek vereisen. Dat neemt niet weg, dat de samenhang met de dijk mogelijk blijft. Volledigheidshalve zij vermeld, dat ook Pellikaan hiermee rekening houdt.

Over het tweede argument zou ik het volgende willen opmerken: Als geen ander woordenboek laat juist een etymologisch woordenboek vele zaken in het onzekere en draagt meerdere mogelijkheden aan. In het woordenboek der Noord- en Zuidnederlandse plaatsnamen van J. de Vries vind ik onder Schaik inderdaad vermeld: Schaik N-NB ontstaan uit Schadijk, volgens de Vries heeft dat betrekking op de plaats Schaik in Noord-Brabant. Is dat een bewijs? Zou zo’n mededeling gegrond zijn op lokaal onderzoek? In dit verband een voorbeeld. Rivierenland is wel bij uitstek het gebied van de wielen. Van noord naar zuid, van oost naar west spreekt ieder van de wiel: het Kruidhofweiel enz. Uit een vrij omvangrijke correspondentie hierover valt te concluderen, dat dit gebruik is terug te voeren op het officiële woordenboek van Van Dale, dat het woord wiel in alle betekenissen onzijdig vermeldt. Een woordenboek prima. Als bewijsgrond, voorzichtig. Oud-Leerdammer De Veer zal toch ook niet spreken over het Asperse wiel? Of wel, omdat het in het woordenboek staat?

De K.
Jaargang 6 nr. 4

 

Schaik

In een vorig artikel ging de heer De Veer in op de naam Schaaijck in allerlei vormen en afleidingen ervan, b.v. Scheidingsdijk. Heel toevallig vond ik een oplossing voor dit probleem. Dat bleek dezelfde oorzaak te hebben als de naam Bencoop, die nog op allerlei oude kaarten voorkomt en waar wijlen de heer Blom naar zocht en een verschrijving bleek te zijn van het woord Boeicop.

Zo blijkt ook het woord Schaik te veranderen in het Schaadijk en dit weer in Scheidingsdijk. De fout is terug te brengen tot het niet voldoende kunnen lezen van het oud-Hollandse schrift.
Dit schrift lijkt veel op het Duitse letterschrift. Zo lijken de “u” en de “v” sterk op elkaar, maar een schuin streepje maakt het onderscheid. Ook de “a”, de “o”, de “d” en de “e” verschillen alleen in een streepje of haaltje.

Was er nu een slordige klerk, dan ontstonden allerlei afwijkende woorden, die alleen na enige oefening te lezen zijn. Zo ontstond het woord Schaeick ( de e is hier een verdubbeling van de a), het woord Schaedick, dat tot Schadick verbasterde en dit weer tot Schaaidijk en dan weer Scheidijk.

Iemand, die veel en vlug moet schrijven, merkt dat zijn schrift verandert. Een “mooi” handschrift blijft alleen bewaard door in een kalm tempo te schrijven.

Het voert te ver om allerlei woordvervormingen in dit orgaan na te pluizen, maar wie zijn stamboom uitzoekt stuit op allerlei veranderingen, welke terug te leiden zijn tot het oude schrift. En dat leer je alleen lezen, door onder leiding het oude schrift regelmatig te lezen. Evenals in de muziek, geldt ook hier: Oefening baart kunst.

R. v.d. Berg
Jaargang 7 nr. 1

 

Nog eenmaal Schaik

De heer d. K., ik weet niet wie achter deze letters schuil gaat, (b) lijkt niet overtuigd van hetgeen ik t.a.v. Schaik stelde. Dat ik nog éénmaal op dit geval terugkom vindt zijn oorzaak in de door d. K. aangevoerde argumenten.

1e. Het woord “scadewijc”.
Door een typfout is dat woord in mijn artikel niet goed overgekomen, waardoor als laatste lettergreep “wije” ontstond. Hierop werd een deel van de argumentatie gebouwd. Daar die laatste lettergreep “wijc” met een c dus, moet zijn, d.w.z. naar hedendaagse schrijfwijze “wijk” is, lijkt het mij zeer onlogisch om daar we(de) of dijk van te willen maken. Hiermede vervalt een deel van de door d. K. aangevoerde argumenten.

2e. Het andere deel betreft de verwijzing naar Schaik in Noord-Brabant.
Het is frappant dat hij daarna verwijst. Ik weet niet zeker of de J. de Vries van het door d. K. aangehaalde woordenboek, dezelfde is als de J. de Vries, die een etymologisch woordenboek samenstelde, al ligt dat voor de hand, maar in laatst genoemde boek verklaart J. de Vries dat Schaik als aardrijkskundige naam is afgeleid van Schadewijk.
Bovendien nog dit: In 1952 logeerde ik bij een kennis in Oss, die archeoloog was. Toen wij op een tocht ons in de omgeving van Schaik bevonden, vertelde hij mij dat Schaik oorspronkelijk Schadewijk heette, waarbij ik onmiddellijk dacht, zou de naam van de Schaikse polders in Leerdam ook daarvan zijn afgeleid.
Bij mijn onderzoek vond ik in oude akten, m.i. voldoende bewijzen dat dit zo was. Eén van deze akten is gedeeltelijk weergegeven in voormeld artikel. Ik denk daarom dat verdere bewijsvoering t.a.v. de afleiding Schadewijk nar Schaik overbodig is.

D. K. brengt ook nog de Kruidhofwiel en de Asperense wiel ter sprake en vraagt zich wat ironisch af of ik als oud-Leerdammer over het Asperse wiel zal spreken, omdat de “dikke van Dale” slecht het woord wiel als onzijdig vermeldt. Als ik dat zou doen, was ik niet de enige. Men behoeft maar in de W.P.-encyclopedie, de toelichting bij het trefwoord “oeverwallen” te lezen, om te zien dat daarin het woord wiel (voor waterplas) als onzijdig wordt beschouwd. Dat wil niet zeggen dat ik dat taalkundig gezien juist vind, en wel om de volgende redenen:
Het is een bekend feit dat wielen bij dijkdoorbraken ontstaan. Het water stroomt door het ontstane gat en stort met grote kracht kolkend en draaiend op het daarachter gelegen land. Door de gevormde draaikolken wordt de grond losgewoeld en vervolgens door het water weggespoeld. Daardoor ontstaan al dan niet diepe kuilen, die met water blijven gevuld, een waterplas dus, die gevormd is door draaikolken.
Een ander in onbruik geraakt woord voor draaikolk is wieling. De door wielingen onstane waterplas (er is ook nog het werkwoord wielen = draaien) werd meestal wiel genoemd. Wieling was, naar nu verouderde taalregels, een vrouwelijk woord en het daarvan afgeleide woord wiel ook.

In oude woordenboeken wordt achter wiel (voor waterplas, kolk) vermeld dat het woord vrouwelijk is. Juist is dus “de Asperse wiel”.

Het vorenstaande lag ter verzending gereed, toen ik het volgende nummer van dit orgaan ontving en daarin las dat de heer R. v.d. Berg meende een oplossing van het ontstaan van het woord “Schaik” te hebben gevonden. Het is mij niet goed duidelijk wat hij veronderstelt. Hij voert voor zijn veronderstelling geen enkel bewijs aan. Iets wat je zou mogen verwachten. Ik heb in de ongeveer 50 jaar, dat ik mij bezig houd met het onderzoek naar de historie van Leerdam, nimmer een akte onder de ogen gehad waarin Schadijk c.q. Scheidingsdijk voorkwam. In tegendeel, naast de door mij aangehaalde akte van 8 januari 1392 wil ik nog een akte aanhalen, namelijk die van 27 april 1420. Daarin staat het volgende: “Heer Robbecht Willemsz, cureyt (=parochiepastoor) te Lederdamme, gaf over aan Hermen Handriksen tot behoef van de Kerk in eigedom een weerlants gelegen op Out-Schaedewijck, gelegen bovenaast enz.”.
Een akte van 27 mei 1464 spreekt van een camp lants gelegen op Alt Schayck. Daarna wordt uitsluitend het woord Schaik gebruikt, zij het met een verschillende spelling.

Ik zou nog meer ten berde kunnen brengen, maar ik denk hiermede ruim voldoende te hebben aangetoond dat het woord Schaik van Schadewijk is afgeleid.

E.J.C. de Veer
Jaargang 7 nr. 2