Bij de invoering van het kadaster in 1830 werd een rapport opgemaakt van de toestand van de gemeente. Over Leerdam lazen we:

Verbindingen: De belangrijkste weg is die tussen Culemborg en Gorinchem. Deze is goed begaanbaar, maar de andere wegen zijn in de winter onbruikbaar. Dat was niets nieuws. De predikanten konden in de winter geen huisbezoek doen, want men wist niet hoe men bij iemand moest komen. Wie dringend doktershulp nodig had, moest hopen, dat de dokter hem op ’t rijpaard kon bezoeken. Een vroedvrouw uit Leerdam kon geen kraamhulp verlenen. Gelukkig, als men goede buren had.
Landbouw en veelteelt: Over de vruchtbaarheid staat vermeld, dat de grond meest klei was, hoewel soms op een enkele plaats vermengd met zand als gevolg van dijkbreuken. De grond was vrij stug en moeilijk bewerkbaar. Meestal dus van geen goede kwaliteit.
Het bouwland werd daarom verdeeld in drie klassen. Klas 1 had ene laag groeiaarde van 25 duim, klas 2 was zand en klei en klas 3 laag en vochtig.
Eerste klas land was geschikt voor tarwe, rogge, gerst, haver, aardappelen en hennep. De twee laatste producten vormden de hoofdzaak. Derde klas land was alleen geschikt voor zomergraan.
De veeteelt vormde de belangrijkste tak van bestaan. Toch was het weiland slecht geschikt voor melkvee. De lagere, natte gronden leverden weinig op. Ze waren bezet met kwade planten als heermoes, rossement, enz. Daarom was de fokkerij van vee van geringe betekenis en alleen geschikt voor paarden, die zeer gezocht waren door hun schone gestalte. Bij de indeling der klassen voor weiland in 5 groepen, was er zelden sprake van eerste klas land, dat overvloedig gras moest opleveren.
Tuinbouwgronden waren er weinig en alleen geschikt voor groenten voor de huishouding van de landbouwers en dagloners. Over de andere gronden, zoals riet, griend en onland viel geen goed woord te melden.
Industrie: Voorop gingen twee glasblazerijen, ieder met zes werkplaatsen.
De geheel nieuwe, uit hout gebouwde houtzaagmolens werkten deels met een dubbel raam om hout te zagen, deels met een enkel.
De korenmolen verkeerde in dat jaar in goede staat, eveneens de beide grutterijen.
De oliemolen was nog nieuw en werkte met twee maalstenen.
Over de ene bierbrouwerij wordt opgemerkt, dat men een brouwketel had, waar 61 vaten bier uit gehaald werden en de brouwkuip bevatte 36 vaten.
De scheepstimmerwerf was slechts voor kleine vaartuigen bruikbaar.
De leerlooierij had dertig kuipen en was in goede staat.
De huizen vertoonden een grote variëteit. De commissie verdeelde ze in 12 klassen, die gerangschikt werden naar ligging en geriefelijkheid. Tot de eerste klas behoorden maar drie huizen. Van de 433 huizen waren er 366 ingedeeld in de 7e – 12e klas. De laatste woningen waren alleen geschikt voor de knechts van de ambachtslieden en dagloners. Deze groep huizen vormden dus drie-vierde van het huizenbestand.
Dit verslag toonde een vrij arme boerenstand, een kleine bloeiende industrie, maar een vrij arme bevolking.

R. v.d. Berg

Jaargang 4 nr. 2