Aardhaling
Wie de naam “Stadskamp” leest, zal denken, dat deze kamp eigendom van de stad was. Niets is minde waar. Wel had de stad Leerdam door middel van erfpacht de beschikking over deze kamp.
Voor het onderhoud en het maken van dijken, straten en wegen diende de gemeente te beschikken over aarde en zand. Die aarde of dat zand kon zij betrekken van particulieren. Het zal duidelijk zijn, dat dit kosten met zich bracht. En dit alles nog afgezien van de vraag, of particulieren hun grond wel voor dit doel wilden afstaan.
Zo moest in 1744 aan Johanna Jens, weduwe van Arie van Dijk, een vergoeding worden betaald wegens aardhaling uit haar uiterwaard achter de Hoogpoort ten bedrage van f 500. 1) Deze grond was nodig voor het herstel van de in 1741 doorgebroken Lingedijk. Voor dit bedrag kreeg zij een obligatie ten laste van het gemene land.
Als de gemeente een geschikt stuk land in eigendom of erfpacht had, was het geven van een vergoeding niet nodig. Zij bezat verder slechts de stadssteenwaard.

Erfpacht
Aangezien het herstellen en onderhouden van dijken, straten en wegen wellicht als gevolg van de watersnoden urgent was geworden in de 17e eeuw, zocht het stadsbestuur naar middelen om aan eigen grond te komen. Zij liet daartoe haar oog vallen op een perceel land gelegen ten noorden van de Tiendweg, dat daarom de Tiendkamp genoemd werd. Het werd gepacht door de toenmalige drost, jonkheer Adriaan van Naaldwijk, die in 1660 overleed. Deze kamp was eigendom van de Oranjes.Daarom namen de burgemeesters contact op met de administratie van de Oranjes, de Nassause Domeinraad, om beschikking te krijgen over deze kamp, aangezien de stad geen eigen grond had tot conservatie en reparatie van haar dijken.
De Domeinraad gaf op dit verzoek de Tiendkamp, groot drie morgen, aan de stad voor een eeuwigdurende erfpacht van twaalf schilden per morgen, dus voor 37 gulden en 16 stuivers jaarlijks. De gemeente moest behalve de genoemde jaarlijkse erfpacht ook de lasten van het land betalen. Alles met ingang van 1660. Bovendien werd er terzake een hypotheek gevestigd met als onderpand de opbrengst van de stadsimposten (belastingen). De betreffende acte werd op 9 oktober 1660 verleden voor schout en schepenen. 2) En zo was dus de grondslag gelegd voor de benaming: Stadskamp.

Verpachting
Hoewel de gemeente het recht had van aardhaling uit de Stadskamp, kon zij deze wel aan particulieren verhuren. De stadsrekeningen vermelden dan ook steeds de huurders en de huursom, die zij moesten betalen. Dikwijls werd de kamp publiek verhuurd voor een jaar of een aantal jaren. Behalve dat de stad over de grond kon beschikken, was de exploitatie niet gunstig te noemen. Elk jaar moest immers de erfpachtsom van 37 gulden en 16 stuivers worden betaald. En verder waren er nog de dijk- en stadslasten. De pachtsom was maar zelden hoger dan de erfpachtsom. Bovendien vonden er onvoorziene gebeurtenissen plaats.
De stadsrekening van 1673 vermeldt laconiek, dat over dat jaar geen pacht betaald kon worden, daar het land toen onder water had gestaan. 3) Dit zal wel een gevolg geweest zijn van de oorlogsomstandigheden.
In 1688 wordt aan Jan Jansz de Groot een bedrag betaald van 2 gulden 2 stuivers voor het uitsteken van grond uit de Stadskamp ten behoeve van de Lingedijk. 4) Daarvoor moest hij drie dagen werken! Het zal geen verwondering wekken, dat de stadsvoermannen dikwijls de Stadskamp pachtten. Zij woonden meestal binnen de wallen en de kamp lag voor hen, aan het begin van de Tiendweg, gunstig. Zij hebben de grond of het zand naar de bestemming gebracht. Veelal werden zij betaald naar een “voer”, dat was een wagenvracht. Zij konden tevens hun paarden weiden in de kamp.
Hoewel de kamp ook wel eens aan herbergiers werd verpacht, kwam de verpachting aan de stadsvoerlui het meest voor. Om enige van hen te noemen: Bart Ariensz van Cleef, Johannes Barten van Cleef, (kennelijk een zoon van de voorgaande), Jan de Bruijn, Teunis Gosensz Vermeulen, Joost Stellart en Hermanus Moot.
De pachtsommen varieerden van 1660 tot 1770 van f 12,- tot ongeveer f 40,- per jaar. 5) Ook na 1800 bewoog zich de pacht van het land binnen deze grenzen.
Soms kreeg de pachter vermindering van de pachtsom. Joost Stellaard behoefde in het tijdvak van 1732 tot 1740 jaarlijks slechts f 15,- te betalen vanwege de “vermindering” van het land door het veelvuldig uithalen van aarde. Dit in plats van de overeengekomen f 25,- per jaar! In 1737 werd geheel geen pacht ontvangen. Ook in 1740 en 1741 niet. 6) Op 14 januari 1741 brak de Lingedijk ten westen van de stad door.
Afgraving
Om aan grond te komen, kon men, behalve het afgraven van het gehele land, daarin sloten graven. Zo werd in 1699 een sloot gegraven in de kamp van 140 roeden lang. Dit komt overeen met een afstand van ongeveer 425 meter. Afgeleid van de grootte van de kamp, zijnde meer dan drie morgen of circa 2.90.00 ha, zou de kamp ongeveer 70 meter breed geweest moeten zijn. Het lijkt er dan ook op, dat het hier het graven van een sloot van de Tiendweg tot de Broekgraaf betreft. Het werk werd gedaan door Petert Jansz van Savoyen voor zes stuivers de roede of f 36,- in totaal met inbegrip van enige bijkomende kosten. 7)
Hoe het ook zij, op 20 juni 1722 wordt op het stadshuis aanbesteed het graven van een sloot in de lengte van de kamp, dus van de Tiendweg tot de Broekgraaf in twee halve percelen. De aannemer moest deze sloot graven ter breedte van acht voet en ter diepte van vijf voet. De bodem moest eveneens vijf voet breed zijn. De grond moest aan weerskanten van de sloot geworpen worden. Het werk diende binnen toen dagen klaar te zijn op straffe van een boete ten behoeve van het gemeneland. Het eerste perceel werd aangenomen door Abraham Lillis Blom voor f 25,- en net tweede perceel door Anthony van Meeuwen voor f 24,-. 8) En dat alles moest met de hand gebeuren!
Aangenomen moet worden, dat de aannemers de sloot binnen de bepaalde tijd gegraven hebben en dat de uitgegraven grond op het land lag. Deze moest echter nog vervoerd worden.
Op overeenkomstige wijze werd dan ook het rijden van aarde uit de nieuw gegraven sloot aanbesteed. Deze aarde moest op de stadsdijk worden gebracht. Dat is de oude naam voor de Meentweg. Verder moest men de grond op de kruin van de Meent zetten, een voet hoog en tien voeten breed met een snijding van een halve voet. Voor het bovenstaande werk had de aannemer 16 dagen de tijd, weer op straffe van een boete ten bate van het eerder genoemde gemeneland. Nadat het werk eerst was opgehouden voor f 110,-, werd het voor dit bedrag uitbesteed aan Gerrit Gerrits Boekholt op 23 juni 1722. 9)

Zand
Toen in 1763 Jacobus Morgan volgens openbare aanbesteding voor het zanden van de Meent f 125,- ontving, kan dat zand afkomstig zijn geweest uit de Stadskamp. 10)
Er waren blijkbaar nog meer kampen, waaruit zand werd gehaald. In 1768 verzocht Adolph Beukenkamp, pachter van een stuk land op de polder Klein Oosterwijk, toebehorende aan de Oranjes, schadevergoeding wegens het over dat land rijden en het uithalen van zand gedurende twee jaren. Hij kreeg daarvoor f 20,-. 11)
Tussen de Tiendweg en de Broekgraaf waren er nog meer kampen, waarin zand voorkwam en die dus zandkampen werden genoemd.
De stad betaalde voornoemde vergoeding dan ook, omdat het zand vermoedelijk voor haar bestemd was. Waarschijnlijk heeft het vorenstaande betrekking op het contract van 2 januari 1766 tussen de stad en de vervoerders van het zand, dat gehaald moest worden uit een perceel land, gelegen op de polder Klein Oosterwijk, genaamd de “Sint Anne”, welk perceel gebruikt werd door de bovengenoemde Adolph Beukenkamp. Het ging over het laden, rijden en lossen van 600 voeders zand voor het maken en verhogen van de stadsstraten. Het geheel vergde een uitgaaf van f 136,-. 12)
Uit de overeenkomst van 20 januari 1768 gesloten tussen het stadsbestuur en Teunis van den Hoek inzake het onderhouden en opmaken van de Nieuwendijk buiten de Veerpoort voor zes jaar van 1768 tot 1774 blijkt, dat de laatste het zand, voor het zandpad nodig, volgens de keur voor eigen rekening moet leveren, terwijl hij de aarde uit de Stadskamp moest halen. Het betrof hier het stadsslag op de Nieuwendijk, die aangelegd werd na de doorbraak van de Lingedijk in 1741. Van den Hoek moest dit karwei doen voor f 56,- per jaar. 13)
Toen de Noordwal aan de westelijke zijde moest worden gezand, diende de aannemer Hendrik van Doelandt het benodigde zand te betrekken uit de Stadskamp aan de Tiendweg. Hij moest de wal effenen met “zaverige” aarde en deze ter dikte van zes duimen en ter breedte van zeven voeten zanden. De aanbesteding had in het openbaar plaats op 5 augustus 1775 en de aannemer kreeg er f 80,- voor. 14)
Inmiddels werden er voor het onderhoud van wegen ook sintels gebruikt. Dit was een gevolg van de vestiging ter plaatse van een glasblazerij in 1765. Een contract van 11 oktober 1779 regelde het rijden van deze sintels van de glasblazerij naar de Meent. 15) Sintels waren een afvalproduct van de verbranding van steenkool. In de toekomst zouden ze veel voor wegverharding worden gebruikt. Er werden twee doelen mee gediend: de glasblazerij was ze kwijt en de weg werd er mee verbeterd.

Nog meer zandkampen
Het zal duidelijk zijn, dat door het veelvuldig uithalen van grond en zand het peil van de Stadskamp verlaagd zal zijn. Dit moest echter wel boven het gemiddelde peil blijven om het land nog enigszins bruikbaar te laten. Dat is wellicht ook de oorzaak, dat men ging zoeken naar andere plaatsen om zand te winnen. Vooral als het zand verder moest worden vervoerd. Hierboven werd reeds gewezen op het toenemende gebruik van sintels voor het onderhoud van wegen.
Toen dan ook op 17 augustus 1780 in Schoonrewoerd het herstellen en zanden van het gaanpad van Leerdam tot Schoonrewoerd en gelegen op de Schaikseweg publiekelijk werd aanbesteed, werd in het contract bepaald, dat de aannemers het zand moesten halen uit een perceel land, gelegen op Nieuw Schaik achter Jan van Gent, toebehorende aan de kerk van Leerdam. Het is mogelijk, dat hiermee bedoeld werd het perceel gelegen achter de huizen, nu genummerd 78 en 80, dus dicht bij Schoonrewoerd. In dit perceel komt overslaggrond voor, afkomstig uit de wiel van Bassa. Voor dat zand behoefden de aannemers niets te betalen.
Het gaanpad werd in vier percelen aanbesteed. Het laatste perceel, van Loosdorp tot aan de straat van de stad, dus tot de Schoonrewoerdse poort, ter lengte van 280 roeden, moest gezand worden op een breedte van 26 en een dikte van 5 duimen. Het werd aangenomen door Hendrik van Hemert voor 69 gulden en 10 stuivers. Deze moest op het traject van de Meent tot de eerste achtermolen toe, een zode van een halve voet zetten, die hij uit de Stadskamp moest betrekken. We zien hier dus, dat het hele gaanpad gezand moest worden met zand uit de kamp op Nieuw Schaik, doch dat een klein gedeelte ervan bezet moest worden met zoden uit de Stadskamp. Misschien had de laatste als leverancier van zand al afgedaan. 16)
In het najaar van 1780 moesten de kaden langs de Schaikse voorboezem vanaf de Lingedijk tot de heul worden verhoogd en verzwaard. De aannemer kon de grond hiervoor halen uit de Stadskamp. Hij mocht deze echter niet in stukken uitgraven, doch egaal weggraven. Gezien de ligging van deze kaden onmiddellijk ten westen van de stad zal hier wel de Stadskamp aan de Tiendweg zijn bedoeld. Zou de genoemde voorwaarde er op kunnen wijzen, dat het perceel al ongelijk uitgegraven was? 17)
Toen in 1782 het zandpad op de oostelijke oever van de Schaikse voorvliet van de Schoonrewoerdsepoort tot de Rentmeestershoek gemaakt moest worden, moest de aannemer de aarde rijden of varen uit de stadskamp op Nieuw Schaik achter Arie Rottenburg, terwijl hij het zand moest halen uit de reeds eerder genoemde kerkekamp achter Jan van Gent. De Rentmeestershoek is de naam van de boerderij gelegen aan de Schaikse weg tegenover Loosdorp. Overigens lagen er tussen de Tiendweg en de Broekgraaf behalve de Stadskamp nog meer zandkampen. Eén achter de glasfabrieken één westelijk gelegen van de laatste vóór de begraafplaats werden ook “Zandkamp” genoemd.18)

Nog een stadskamp
In een overeenkomst van 21 augustus 1783 inzake het zanden van het gaanpad op de Schaikseweg tussen Leerdam en Schoonrewoerd werd als bepaling opgenomen, dat het zand uit de reeds genoemde kerkekamp op Nieuw Schaik moest komen en dat de aarde betrokken moest worden uit de stadskamp op Nieuw Schaik. 19)
Hier is duidelijk sprake van een andere stadskamp. Kennelijk was er nog een stadskamp bijgekomen. Toen in 1799 de inkomsten van de gemeente moesten worden opgegeven aan het hoger gezag, gaf het gemeentebestuur behalve de Stadskamp aan de Tiendweg ook nog als bezitting op twee morgen land, liggende op de polder Nieuw Schaik. De eerste werd voor drie jaar en de tweede voor vier jaar publiek verpacht. 20)
De stadskamp op Schaik, zoals deze genoemd werd, pachtte Huig van Gent in 1811 voor f 20,- per jaar. 21) In 1838 blijkt er in deze kamp een griendje te liggen, dat afzonderlijk verhuurd werd. Dit kan er op wijzen, dat de kamp op die plaats uitgegraven is. A. Kruys betaalde toen voor het land f 32,- en voor het griendje f 20,- per jaar. 22) Tenslotte werd deze stadskamp op 25 februari 1842 door de gemeente verkocht aan J. Kauffelt, glasblazer te Leerdam voor f 680,-. Het gehele perceel was groot 2.15.10. h.a. Hiervan was 0.55.10 h.a. griend. Het lag aan de Schaikse achterwetering, die parallel loopt met de Schaikse voorwetering, gelegen ten oosten van de Schaikse weg, achter de huizen tegenwoordig genummerd Schaikse weg nr. 28 en 30. Het omvatte de sectienummers A 1447 tot en met A 1452. 23) De griend werd gevormd door het perceel sectie A 1447 en u ziet, dat het vervoer per schuit van de grond via de Schaikse achter- en voorwetering zeer goed mogelijk was. Uit deze kamp, gelegen achter Arie Rottenburg, moest men de aarde rijden of varen. Ook in 1783 haalde men de grond uit deze kamp. Als grondleverancier heeft deze kamp de taak van de Stadskamp aan de Tiendweg overgenomen.

Verkoop
In 1812 is de pachter van de Stadskamp aan de Tiendweg wegens onvermogen niet in staat om de jaarlijkse pacht van f 25,- te betalen. 24) In 1814 wordt de erfpachtcanon van f 37,80 nog door de gemeente betaald. 25) Deze gaat dan verder gewoon door met het verpachten van de kamp, zonder echter voor de erfpcht te betalen. In 1833 wordt vastgesteld, dat de gemeente sinds 1816 geen erfpachtscanon meer betaalt! Deze toestand kon natuurlijk niet langer bestendigd blijven. 26)
Na veelvuldig overleg met de agent van het kroondomein te Utrecht, werd bij overeenkomst van 21/31 maart 1840, gesloten tussen genoemde agent en het gemeentebestuur van Leerdam door laatstgenoemde aan eerstgenoemde de eigendom overgedragen van de Tiendkamp, gelegen in de polder Klein Oosterwijk, groot 2 bunders 93 vierkante roeden en 49 vierkante ellen (2.93.49 h.a.) Het perceel besloeg de sectienummers B 229 tot en met B 233.
Tijdens de overdracht werd het stuk land verpacht aan Jacobus Haefkens, burgemeester van Leerdam, voor f 31,- per jaar. Tevens werd de op het perceel rustende erfpacht van f 37,80 vernietigd. Met ingang van het jaar 1840 zou het land in eigendom van het kroondomein overgaan.
Het lijkt een eigenaardige oplossing van deze aangelegenheid. Het perceel was toch feitelijk reeds eigendom van het kroondomein als opvolgster van de Oranjes! Had men niet kunnen volstaan met het beëindigen van de erfpacht? Het kan zijn, dat men de gemeente als eigenaar heeft aangemerkt wegens het gedurende lange tijd niet betalen van de erfpachtscanon. Overigens werd de stadskamp wel om niet overgedragen. 27)

Vuilnisbelt (kadaster nr. 9112)
De Stadskamp was het derde perceel ten noorden van de Tiendweg, gerekend van de stad af. De oppervlakte van het perceel, van ouds drie morgen, was ten tijde van de bovengenoemde overdracht groter, immers drie morgens is circa 2,5 h.a., terwijl werd overgedragen 2.93.49 h.a. inclusief 0.03.23 h.a. water. Dit verschil in oppervlakte is niet te verklaren. Misschien is er een stukje land bijgekomen of heeft men de grootte afgerond op 3 morgen, terwijl deze in werkelijkheid 3,5 morgen was.
In 1883 werd een gedeelte van de kamp, die inmiddels in particuliere handen was overgegaan, verkocht aan de Staatsspoorwegen voor de aanleg van de spoorlijn Dordrecht-Elst. 28). Ook de toen aangelegde Parallelweg maakte deel uit van het perceel. Het zuidelijk gedelte van de kamp werd gedurende de oorlog van 1914 tot 1918 bebouwd met woningen van de Patrimoniumstichting. Het perceel had daar als westelijke grens de huizen oostelijk van de Talmastraat. 29) De schuurtjes van deze huizen staan op de stadskamp. Zo was de toestand in 1915. De sectie nummers van de kamp waren toen behalve het eigendom van de spoorwegen B 3142 tot en met B 3145, uitgezonderd het water. In 1897 kocht de gemeente een gedeelte, dat is gelegen ten noorden van de Parallelweg van de burgemeester B. Tukker voor de aanleg van een vuilnisbelt voor f 1082,42. 30) Het betreft hier dus het noordelijk gedeelte van de oude Stadskamp. Deze vuilnisbelt is nu afgedekt met grond en gesloten. Zij is het enige wat nog tastbaar herinnert aan de kamp, die in twee opzichten voor de gemeente van nut is geweest, eerst als grond- en zandleverancier en later als vuilnisbelt!

Bronnen:
1. Stadsarchief Leerdam, inv. nr. 14.
2. Idem, inv. nr. 596.
3. Idem, inv. nr. 139.
4. Idem, inv. nr. 154.
5. Idem, inv. nr. 127-234.
6. Idem, inv. nr. 195-206.
7. Idem, inv. nr. 165.
8. Idem, inv. nr. 287.
9. Idem.
10. Idem, inv. nr. 228.
11. Idem, inv. nr. 2.
12. Idem, inv. nr. 397.
13. Idem.
14. Idem, inv. nr. 396.
15. Idem, inv. nr. 397
16. Idem, inv. nr. 399.
17. Idem, inv. nr. 397.
18. Idem.
19. Idem, inv. nr. 399.
20. Idem, inv. nr. 8.
21. Gemeentearchief Leerdam, inv. nr. 389.
22. Idem, inv. nr. 396.
23. Idem, inv. nr. 68.
24. Idem, inv. nr. 389.
25. Idem.
26. Idem, inv. nr. 91.
27. Idem, inv. nr. 68.
28. Kadaster Leerdam.
29. Leerdam door de eeuwen heen, P.M. van Gent, blz. 434.
30. Gemeentearchief Leerdam, inv. nr. 355.

B.J. de Groot

Jaargang 1 nr. 3 en 4