Een bijzondere vergadering
Het moet op 11 april 1284 een hele drukte in Everdingen zijn geweest. Op dinsdag na Pasen verzamelde zich bij de kerk (een heel ander gebouw dan er nu staat) een grote stoet edelen met hun gevolg. Allerlei gezaghebbers uit de streek en twee vertegenwoordigers van het kapittel van den Dom en dat van Oud-Munster waren bijeengekomen. Allen hadden hun mannen bij zich. Of dat men nu geestelijke was, of Heer Jan van Arkel, ieder had wel enige soldaten bij zich om in geval van roverij zich te beschermen, zich te laten verzorgen en op de paarden te letten. Bovendien was ieder naar afkomst en kwaliteit gekleed. Men moest immers hier in dit hoekje, waar de invloedsferen van Holland, Utrecht en Gelderland aan elkaar grensden, indruk maken. Het ging er uiteindelijk om, te laten zien, wie men was en welk gezag men had. Ieder had zijn eigen territoir, waarop men de baas was en erkende als regel geen hoger gezag bij zich als de ver weg wonende keizer. Zij erkenden geen andere heerser en zochten met elkaar ruzie over kleine stukjes land.Daarom kwamen zij niet vaak bijeen, of het moest zijn voor een steekspel, maar niet voor een overeenkomst.
Aan deze bijeenkomst waren verschillende besprekingen voorafgegaan en nu was men bijeen om die besprekingen te bezegelen.
Maar die kleine groep mensen uit het dorp Everdingen zullen wel grote ogen opgezet hebben. Zo’n groot en belangrijk gezelschap bij hun kerk aanwezig moet wel wijzen op een belangrijke gebeurtenis. Hoe belangrijk in zijn gevolgen is door niemand in die dagen beseft, maar nog vormt de overeenkomst uit 1284 de ruggengraat van het afwateringssysteem in het noordelijk deel van de Vijfheerenlanden.

De aanwezigen
Op deze bijeenkomst tot bezegeling van de gemaakte afspraken waren aanwezig:
Jan van Arkel, stammend uit ’t geslacht van de Ter Leede’s, niet alleen Heer van het zuidelijk deel van deze streek, maar o.a. ook Heer van Hagestein en had daar in die noordelijke streken verschillende bezittingen.
Jan van ter Leede, en achterneef en Amilyz en Johan Samson, ook familieleden.
Gijsbrecht uten Goye; Arnout, Bernard en Gijsbrecht van Schalkwijk.
Zweder van Beusichem en Huibert van Everdingen.
Gerard van de Rine, naar men aanneemt een functionaris van de bisschop van Utrecht; vertegenwoordigers van het Domkapittel en dat van Oud-Munster.
De laatsten omdat zij de ontginning van het middenblok, Boeicop, Heicop, Middelcop hadden bevorderd. Deze “cope” ontginningen waren vooral onder hun invloed gebeurd.
Allen hebben hun zegels aan de gesloten overeenkomst gehangen en dit charter bevindt zich nog in de archieven van het Hoogheemraadschap De Vijfheerenlanden.
We kijken wel even vreemd op tegen de namen van de heren uit Schalkwijk en ’t Goy. De invloed van deze mensen strekte zich niet alleen ten noorden van de Lek, maar ook ten zuiden ervan uit. De Lek was lange tijd een smalle, ondiepe rivier. Deze heren hadden tussen Everdingen en Goilberdingen veel land op de oeverwal van de Lek. Zweder vsan Beusichem bezatr daar ook veel land. Uit de familie der Van Beusichems zijn later de graven van Culemborg voortgekomen.

De overeenkomst
Door de aanleg va de Zouwendijk in 1277 onder leiding van graaf Floris V verviel de afwatering van de hele streek door de Alblasserwaard. Het water moest daarom vanaf Meerkerk, waar veel veenstroompjes samen kwamen door de Zederik naar Ameide en naar de Arkelse Dam in de Linge geleid worden. Zolang er niet te veel water kwam, ging dat uitstekend, maar door de ontginning van grote stukken in de Vijfheerenlanden, werd veel meer water aangevoerd. Het veen hield veel water vast, maar door de ontginning klonk het veen ineen en kon het veel minder water vasthouden. Daardoor ontstond veel wateroverlast en het land onder Everdingen kon het water niet kwijt.
Daarom zal, naar men mag aannemen, juist Huibert van Everdingen zijn invloed hebben uitgeoefend om te komen tot een andere brede watergang: de naar hem genoemde Huibert. Het water onder Everdingen kon niet rechtstreeks naar Meerkerk stromen. Het land onder Boeicop en Heicop was reeds ontgonnen. Verder zou hij te maken krijgen met Jan van Arkel. De gedachte watergang zou immers bij Meerkerk in de Hagewetering, die van Hagestein naar Meerkerk liep, uitmonden. Daarom moest Jan van Arkel wel toestemming geven om het water door die watergang te laten afvloeien. Er was veel politiek overleg nodig. Jan van Arkel is daarbij de grote overwinnaar, wat blijkt uit de aanhef van de overeenkomst: Ik Jan van Arkel heb verkocht, enz. en uit al de bepalingen, die hij in het verdrag opsomt over de schouw, het uitbaggeren, de sluizen, mogelijkheid van dijkdoorbraak, enz.
Hij ontziet de beide Utrechtse kapittels door de Huibert te projecteren ten oosten van hun ontgonnen land. Het water zal naar Schoonrewoerd lopen en daar vandaan rechtstreeks naar Meerkerk. Dan liep het project precies door zijn landen heen.
Hij bepaalt ook, dat er een dijkje (zijdwende) zal komen tussen Everdingen en Schoonrewoerd omher water uit het oosten te keren. Dit dijkje heeft de naam gegeven aan Sidewinderveld of Zijderveld.
In 1447 wordt onder invloed van Filips van Bourgondië bepaald, dat de waterkering nog meer naar het oosten zal moeten liggen, langs de Diefweg en dat is het begin van de Diefdijk.
Verder besloten de heren en dijk langs de Lek aan te leggen van Ameide af, van Everdingen naar het Langewater (de Linge) en dan langs de Linge naar Arkel aansluitend aan de Zouwendijk.

Slot
Opdat niemand zich beroepen zal kunnen op onwetendheid van deze watergang, begint de acte aldus: (vrij vertaald uit het oud-Nederlands) In Godes Naam. Amen.
Omdat de mensen vergeetachtig zijn en het leven kort is, mag men zich maar niet op een eenvoudige gebaar of daad beroepen, voor hen, die na ons komen zullen, maar leggen we alles schriftelijk vast, omdat men er zich op beroepen kan.
Deze tekst is één van de oudste Nederlandse teksten in oorkonden. Tot 1250 schreef men alles in het Latijn, de taal van de monniken. Zelfs het stuk, dat de waterafvoer van de Hagesteinse wetering regelde, was nog in het Latijn gesteld. Het gebruik van de oud-Nederlandse tekst in 1284 doet vermoeden, dat de invloed van de Utrechtse kapittels terugliep: het water liep immers niet op hun terrein, maar ging er langs.
Voor ons lijkt de tekst hier en daar onbegrijpelijk, maar voor die tijd was het wel te verstaan. Op de juiste inhoud van het 26 alinea’s bevattende akkoord, gaan wij hier niet verder in. Dat is meer waterschapskunde dan geschiedenis.
Toch is de invloed van het besluit om op 11 april 1284 te Everdingen bijeen te komen om het charter te zegelen van grote betekenis geweest. Juist het besluit om eendrachtig op te treden, “gelijk of wij allen broeders waren”, is van grote invloed geweest op het later optreden van de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden gezamenlijk bij de bestrijding van de vele doorbraken van de Dief- Lek- en Lingedijken.

R. v.d. Berg

Jaargang 4 nr. 2