Het eerste glas:
Ongeveer 7000 jaar geleden wordt glas voor het eerst gebruikt, in de vorm van eenvoudige kraaltjes en glazuur. Hoe de formule om glas te maken werd ontdekt is niet bekend. Wel is bekend hoe het eerste glas werd gemaakt: kwartszand, kalk en soda (verkregen uit verbrand zeewier) werden in een aardewerken kommetje in de oven samengesmolten tot een gloeiend hete, vloeibare massa. Tijdens het afkoelen werd het in de gewenste vorm gebracht. Dit glas had van nature een blauwgroenige of groenige kleur. Als snel werd zeer zuiver zand zonder ijzerverbindingen gebruikt en voegde men bruinsteen toe om kleurloos glas te maken. Sterk gekleurd glas werd verkregen door metaaloxyden toe te voegen.

Zandkerntechniek:
In de zestiende eeuw voor Christus werd in Mesopotamië de zogenaamde “zandkerntechniek” uitgevonden. Deze techniek bleef gedurende de volgende 1500 jaar de voornaamste methode voor het maken van glas. Een mengsel van mest en klei werd om een ijzeren staafje geboetseerd en vervolgens met verwarmde dikke glasdraden omwikkeld, al dan niet in kleur. Na afkoeling van het glas werd de gedroogde kern uit het voorwerp geschraapt. De techniek verbreidde zich snel. In de vijftiende eeuw voor Christus was er in Egypte een echte glasindustrie, met als belangrijkste productiecentrum de stad Tell el-Amarna. De meest voorkomende vormen in de zandkerntechniek zijn kleine glazen cosmeticaflesjes, waarin parfum, oliën en make-up werden bewaard.
De Egyptenaren zagen glas als een door mensen gemaakte edelsteen. Het kleurige glaswerk leek dan ook gemaakt van bijvoorbeeld turkoois, amethist en lapis lazuli. Vanwege de kostbaarheid was het alleen voor de elite bestemd. In de twaalfde eeuw voor Christus stagneerde de glasproductie, gelijktijdig met het verval van de Bronstijdculturen in het oostelijk Middellandse Zeegebied. Aan het einde van de achtste eeuw wordt er weer zandkernglas gemaakt in het Nabije Oosten, en op de Griekse eilanden.

Vormgeperst glas:
IN de Hellenistische periode (330-30 voor Christus) bloeide de glasindustrie als nooit tevoren, vooral in het Syrisch-Palestijns kustgebied, Griekenland en Egypte. Naast de zandkerntechniek kwamen nieuwe methoden in zwang. De bekendste hiervan is het persen van glas in een vorm. Tussen een mal en een contramal perste de kunstenaar verpulverd glas. Daarna verhitte hij de mallen in een oven om de glasdelen met elkaar te laten versmelten. De techniek van het persen van glas gaf de glasmakers de mogelijkheid om volop te experimenteren. Ze konden schotels en kommen persen in één kleur glas, bijvoorbeeld bruin, groen of blauw, maar de producten oogden rijker en vrolijker wanneer meerdere kleuren gemengd werden.
Staven glas, die waren opgebouwd uit verschillend gekleurde glasdraden, konden tot ronde glasschijfjes worden “verknipt”. Deze schijfjes werden vervolgens in de mal geplaatst. Tijdens het verhitten van de mal en het aanpersen met de contramal smolten de schijfjes aan elkaar, en vormden zo de veelkleurige wand van een schaal of kom. De glasmaker moest de temperatuur van de oven zorgvuldig in de gaten houden: indien de mal te heet werd, versmolten de schijfjes met elkaar en ging het prachtige effect verloren. Eenmaal afgekoeld kon het glas worden gepolijst. Dit mozaïekglas wordt met een Italiaanse term “millefiori-glas” genoemd, omdat het de indruk wekt van een boeket met wel duizend bloemen.
Met de techniek van het vormgeperst glas konden grotere schalen, kommen en borden worden gemaakt. Men ging op zeer grote schaal produceren. Glas was niet langer uitsluitend voorbehouden aan de elite, maar bereikbaar voor bredere lagen van de bevolking.
De Romeinen hadden een grote voorliefde voor deze luxeproducten uit het oostelijk Middellandse Zeegebied. Veel Alexandrijnse glaskunstenaars vestigden zich daarom in Noord-Italië, dichtbij hun afzetgebied. Zij maakten voor de Romeinse markt vooral bontgekleurde kommen, versierd met horizontale groeflijnen of verticale ribben.

Glasblazen:
De ontdekking van het glasblazen in het Syrisch-Palestijns kustgebied in de eerste eeuw voor Christus bleek revolutionair. Het glasblazen maakte het mogelijk om snel en gemakkelijk veel verschillende vormen te produceren. Geblazen glas was goedkoper, en de andere technieken raakten daardoor op de achtergrond. Rond het midden van de eerste eeuw was serviesgoed van geblazen glas de norm en niet meer alleen het voorrecht van de elite. In Midden- en Noord-Italië vestigden zich veel glasateliers, die aanvankelijk parfumflesjes (balsamaria) van gekleurd glas maakten. Kannen, flessen en kommen werden versierd met witte of veelkleurige draden en vlekken. Voor de elite werd het kostbare “cameeglas” gemaakt volgens een tijdrovende en ingewikkelde techniek. Eerst maakte men een vaasvorm van twee of meer lagen glas, meestal bestaande uit een blauwe onderlaag en een witte bovenlaag. Een glasslijper kerfde daarna volgens de cameetechniek laagje voor laagje delen uit het witte glas, zodat er tegen de blauwe achtergrond witte figuren en ornamenten bleven staan.

Glas werd geblazen in versierde mallen, zodat flesjes in de vorm van vruchten of van een gezicht gemaakt konden worden. Voor opslag en transport van agrarische bulkgoederen produceerden de Romeinen vanaf de eerste eeuw vierkante en rechthoekige flessen en voorraadpotten van blauw-groen glas. Luxe tafelservies maakte men voornamelijk van ontkleurd glas, versierd met geslepen facetten. In Egypte legde men zich vanaf de tweede eeuw na Christus toe op het inslijpen van figuratieve scènes op het glas. Die techniek werd ook in het Rijnland in de derde en vierde eeuw zeer populair. Het facet-slijpen werd in de vierde eeuw vervangen voor het oppervlakkig graveren, met name van jacht-, mythologische en bijbelscènes.

Irisatie:
Net als tegenwoordig, werd glas in de oudheid weggegooid of opnieuw gesmolten als het stuk was. Als grafgift in de bodem is het eeuwenlang bewaard gebleven. Glas is goed bestand tegen corrosie, maar kan toch dun en broos worden als het in een vochtige omgeving ligt. Het zorgvuldig opgraven en restaureren van glas is daarom een ingewikkeld en tijdrovend werk. Het risico bestaat dat het bij het “lichten” uit de grond uit elkaar valt.
Het oppervlak van glas uit de oudheid is vaak verweerd of verkleurd door chemische reactie met stoffen in de grond. Soms is het prachtig geïriseerd; het schilferende verweringslaagje kan alle kleuren van de regenboog vertonen. Geïriseerd glas is zeer geliefd bij verzamelaars. Rond 1900 werd het irisatie-effect in Art Nouveau-kringen zo bewonderd dat kunstenaars, waaronder de beroemde glasmakers van Tiffany, zelfs technieken ontwikkelden om de veelkleurige glans te imiteren.

Met dank aan het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden.

Jaargang