Inleiding
Het is vrijwel onmogelijk iets gewaar te worden over wat er gebeurd is vóór en bij de overgang van het Katholicisme naar de Hervorming in Leerdam. Pogingen hiertoe zijn tot dusver mislukt. Zelfs het Rijksarchief te Utrecht, waar veel stukken van het Kapittel van de Dom, dus van voor de Hervorming worden bewaard op kerkelijk terrein, kon geen opheldering verschaffen.
Er is ook niets bekend over de kerkelijke organen, dus de kerkelijke gilden van de RK-kerk van Leerdam. Vermoedelijk hadden deze gilden altaren, maar we weten hier slechts de namen van. Deze namen weten we, omdat de kerkelijke gilden, die we tegenwoordig liever kerkelijke verenigingen met een heilige als beschuttingspatroon, landerijen bezaten. De namen van zulke landerijen zijn bewaard gebleven. Steeds weer zijn deze namen boven de hoofdstukken van de rekeningen van de Geestelijke goederen herhaald. Op welke wijze en waarom deze gilden dit land kregen, is niets over bekend. We kunnen alleen door vergelijking met gelijknamige gilden uit andere plaatsen, iets over hun werk gewaar worden.
Wel weten we, dat Leerdam geen beeldenstorm heeft gekend. Dit in tegenstelling tot Asperen en Culemborg, waar het wel het geval was. Zelfs in het uitvoerige werk over deze beeldenstorm in het boek “De kogel door de kerk?” wordt Leerdam niet genoemd.
Van Gent begint zijn boek “Leerdam door de eeuwen heen” met de stichting van de RK-kerk in 1845.
In het nu volgende is een poging gedaan om, wat we vonden in het Rijksarchief in Den Haag over activiteiten van Rooms-Katholieken vóór 1845 om te komen tot stichting van een kerk, mede te delen.
Zo is er in 1809 een poging gedaan om tot stichting van een parochie te komen, maar deze poging strandde, omdat de weinige parochianen onvoldoende financiën op tafel konden leggen tot onderhoud van een pastoor en kerk. Meer is daar tot nu toe niet over bekend.
Tot 1845 gingen de Rooms-Katholieken naar Rhenoy ter kerk, daar Leerdam onder deze statie viel. In Acquoy is er wel een poging geweest om het Katholicisme hier te herstellen, maar dat is niets geworden. In Leerdam werd de poging door de te kleine onbemiddelde groep, die in 1809 een Rijkssubsidie aanvroeg, om in samenwerking met Asperen en Heukelum tot stichting van een Rooms-Katholieke kerk te komen, tot mislukking gedoemd.

De poging van 1836
Over de hernieuwde poging om in 1836 tot een statie der Rooms-Katholieken in Leerdam te komen, vonden we in de notulen van de gemeenteraad van Leerdam weinig vermeld. Toch blijkt er een behoorlijke briefwisseling geweest te zijn, die in het Rijksarchief in Den Haag bewaard is gebleven. Uit deze gegevens vernamen we, waarom ook deze poging niet tot succes heeft geleid.
’t Blijkt, dat in augustus 1836 een zekere F.J. Lurling, een brander en distillateur, een verzoek richt aan de Koning tot het verkrijgen van een subsidie voor het stichten van een kerk en tevens een subsidie voor een pastoor.
Dit verzoek werd, zoals gebruikelijk, in handen gesteld van de Directeur-Generaal voor de zaken van de R.K. Eeredienst om hierover advies te geven. Het blijkt, dat de nodige stukken om een positief advies te geven niet geheel en al in orde zijn. De Directeur-Generaal wendt zich op zijn beurt tot burgemeester J. Haefkens. Deze maakt een afwijzend rapport op. In dit stuk heeft hij zich nogal op hartstochtelijke wijze tegen het plan tot kerkstichting verzet. Trouwens, dat weten we ook uit de stukken van Leerdam over de Afscheiding. Hij geeft in dit rapport de mening van de gemeenteraad weer, die er zich ook tegen keert. Tevens bekritiseert hij de personen, die het adres aan Zijne Majesteit de Koning hebben gericht. Deze brief treffen we echter in de bundel stukken niet aan, maar er wordt wel telkens naar verwezen. Het was een vertrouwelijke brief, maar toch is iets uit de inhoud naar buiten uitgelekt. Het afwijzend rapport was op verschillende feiten gegrond.
Zo had Lurling bij het verzoek een lijst met 95 namen overlegd van personen, die als parochianen in aanmerking kamen om de statie te Leerdam te vormen. Er was ook een lijst bij van personen, die de stichting van de kerk geldelijk wilden steunen. Uit deze lijst zou volgens de burgemeester blijken, dat bepaalde personen waren bewerkt, die niet R.K. waren. Hij sprak over ongeoorloofde praktijken. In 1809 was de stichting immers niet doorgegaan, omdat er zo weinig financiële belangstelling was. Was de toestand nu zoveel veranderd?
In 1836 schijnt dit argument geen doorslag te zullen geven. Daarom heeft de burgemeester nauwkeurig nagegaan, hoe aan de toezegging voor de middelen was gekomen. Zo had b.v. een niet R.K. herbergier getekend. Lurling was immers brander? Was hier wel sprake van eerlijke voorlichting? De burgemeester betwijfelde dit. Zo waren er meer adressen.
Blijkbaar zijn de stukken door de minister op zij gelegd en horen we er een hele tijd niets over.

Herhaling van het verzoek in 1838
Op 22 maart 1838 wendt de heer Lurling zich opnieuw tot Zijne Majesteit met het verzoek om een gunstig besluit te mogen ontvangen. Daarna komt de ministeriële molen eerst goed op gang.
Het blijkt, dat de heer Lurling namens de Rooms-Katholieke gemeenschap alvast het molenaarshuis aan de Noordwal had gehuurd van de Maatschappij voor Volksvlijt te Brussel. Deze maatschappij beheerde in de Franse tijd de goederen van de Nassau’s, die later het Kroondomein zouden vormen. De gehele afwikkeling van de in beslag genomen goederen was in die dagen nog bij deze maatschappij. Het molenaarshuis was uit de huur geraakt en werd geschikt geacht voor verandering in een voorlopige pastorie en kerk. Lurling was financieel wel bij machte dit te doen, omdat hij een goede zaak had. Hij lijkt een gefortuneerd persoon. Als hij, omdat het ministerieel onderzoek wat lang duurt, twee andere gezinnen het pand laat bewonen, tegen de bepalingen van de gesloten overeenkomst in, moet de rentmeester hem meedelen, dat hij het huis moet laten ontruimen. Hij antwoordt echter niet op de aanzegging. Daarna wordt de woning door een deurwaarder gerechtelijk ontruimd en Lurling moet de kosten ( f 60,-) zelf betalen.

Bezwaren: a. lidmaatschap
Lurling blijkt nogal wat ruim van opvatting te zijn geweest bij het opgeven van de namen van de Rooms-Katholieken. Burgemeester Haefkens heeft geen moeilijkheid hem in het ambtelijk rapport te beschuldigen van onwaarheid in deze. Het kost de Aartsbisschop in Utrecht, die als tussenpersoon fungeert, heel veel moeite om de opmerkingen over deze fouten te ontzenuwen.
Zo blijken de families Schepens en Lokemans eigenlijk thuis te behoren in Maarheze. Ze zijn alleen zo lang in Leerdam als hun broodwinning, de lakenhandel, dat vereist. Van de zeven namen van de families Schepens en Lokemans blijven er zodoende slechts twee over.
Verder zijn er twee kinderen op de lijst geplaatst, waarvan de vader wel R.K. was, maar de vader moest toegeven, dat de kinderen Luthers opgevoed werden. Later blijkt, dat de vader zelf ook Luthers was geworden.
Een dienstmaagd is slechts even in Leerdam geweest, maar spoedig weer vertrokken. Een enkele R.K. is pas eind 1836 in de stad komen wonen en een kind is nadien hier geboren.
De burgemeester heeft zich ook tot zijn collega’s in Heukelum, Asperen en Schoonrewoerd gewend. Uit hun rapporten blijkt o.a. :
In Asperen hebben enkele R.K. metselaarknechts gewerkt aan afgebrande huizen, maar die zijn na de wederopbouw weer vertrokken;
een gezin uit Beesd, woonde vlak bij Leerdam aan de Meerdijk en geen uur weg, zoals verklaard werd;
de mensen uit Herwijnen woonden eveneens dicht bij Leerdam aan het Asperense verlaat;
de R.K. jongen uit Schoonrewoerd werd door zijn grootouders als Hervormd opgevoed en volgde de Hervormde catechisatie.
Van de 94 genoemde Rooms-Katholieken bleven er zodoende slechts 40 over (groot en klein meegteld).

Bezwaren: b. financiën
De burgemeester had ook bezwaar gemaakt tegen de lijst van hen, die geld beschikbaar wilden stellen om tot oprichting van een kerk te komen. Van de toegezegde f 2660,- had Lurling voor f 2000,- getekend.
Enkele Hervormden hadden geld toegezegd. Ze stonden wel niet op de lijst, maar Lurling had ze er toch toegerekend, nadat hij met hen gesproken had. Of de voorlichting wel eerlijk geweest was, betwijfelde de burgemeester. Verschillende personen hadden geloofd, dat de stichting van de R.K. kerk de bloei van hun zaak zou bevorderen, zo zeiden zij.
De aartsbisschop raadde Lurling aan het geld te laten storten, òf een persoon te zoeken, die zich ervoor aansprakelijk wilde stellen.

Bezwaren: c. de weg naar Rhenoy
Een bijzonder punt, dat in het verzoek genoemd werd, was de slechte weg naar Rhenoy. De weg was wel bezand, maar met regenachtig weer vrijwel onbegaanbaar, daar het gebruikte klapzand geen water doorliet.

Bezwaren: d. het vereiste aantal handtekeningen
In het verzoek was ook genoemd, dat het Rijk in 1828 een zelfs al eerdere subsidie had gegeven aan de Lutherse en Joodse gemeenten van Leerdam, hoewel die minder zielen hadden.
Ook had men zich beroepen op een bepaling uit 1814. Hierin stond, dat er voor de Hervormden 200 personen nodig waren om een predikant te behouden. In Brabant en Gelderland waar veel R.K. woonden, waren 50 lidmaten voldoende. In zijn advies, merkte de Raad van State echter op, dat dit getal van 50 alleen betrekking had op bestaande gemeenten en niet op nog te stichten kerken.

Toch een kapelaan toegezegd
Hoewel de Koning het verzoek van 3 maart 1839 afwees, werd er toch wel een toezegging gedaan.
Allereerst zou de weg naar Rhenoy verbeterd worden, wat een half jaar later gebeurde.
In de tweede plaats wilde Zijne Majesteit een subsidie geven voor een kapelaan, die te Leerdam dienst zou doen.
De aartsbisschop uit Utrecht berichtte, dat dan de pastorie te Rhenoy verbouwd zou moeten worden om er twee geestelijken in te laten wonen. Het leek hem voordeliger in Leerdam een pastorie en een bijkerk te hebben.
Tegelijk vroeg hij f 600,- subsidie voor een geestelijke. Dit laatste verzoek werd afgewezen, maar wel werd een bedrag van f 500,- van Rijkswege beschikbaar gesteld voor een kapelaan.

Door deze geschiedenis is het stichten van een R.,K. kerk te Leerdam iets meer uit de verf gekomen. In 1845 wordt dan ook overgegaan tot het stichten van een R.K. kerk en pastorie in de voormalige meisjesschool in de Nieuwstraat, tegenwoordig het pand van de firma Zeeman.

R. v.d. Berg

Jaargang 4 nr. 2