Waarzeggerij en het raadplegen van waarzeggers stond van ouds in een slechte reuk. Waarzeggers waren immers mensen, die op geheimzinnige wijze iets meedeelden over toekomst of verleden. Dat ze konden waarzeggen, zo zei men, kwam, omdat ze en verbond met de duivel gesloten hadden. Bovendien zet er in hun mededelingen vaak en uitspraak verborgen, die voor tweeërlei uitleg vatbaar was. Naar een waarzegger gaan, was een laatste redmiddel, waar men liever niet over sprak.
Maar in 1732 had Jan Peters van Acquoy, een oud-schepen en een oud-diaken van Leerdam, die veel geld was kwijt geraakt, toch zijn toevlucht tot een waarzegger genomen. Hij wilde er achterkomen, wie de dief was.
Het gerucht hierover bereikte de kerkenraad. Deze ontbood Van Acquoy bij zich en vroeg hem naar de waarheid over het gerucht. Hij bekende ’t feit en werd onder censuur geplaatst.
Zoals het meer gaat, haalde het ene woord het andere uit. Een week later wist de hele stad te vertellen, dat ook diaken Willem Verhoef zich aan een zelfde feit had schuldig gemaakt.
Cornelis Schoonderwoerd was daarop naar de predikant gegaan en had met hem over het gerucht gesproken. Na overleg met de oudste ouderling, Gerrit de Groot, riep de predikant nog op Tweede Kerstdag na de middagdienst de kerkenraad bijeen.
Verhoef ontkende echter de beschuldiging en daarom werd Cornelis Schoonderwoerd opgeroepen om te komen getuigen. Deze had immers aan de predikant het gerucht meegedeeld. Hij kon echter wegens ziekte niet komen. Door een tweetal ouderlingen ondervraagd, deelde hij mee, het gerucht van zijn zwager Van Wijk te Mariënwaard gehoord te hebben. Ook Van Acquoy scheen hierbij betrokken te zijn geweest.
Om de zaak grondig uit te zoeken, werden twee andere kerkenraadsleden naar Van Acquoy gezonden. Deze verklaarde echter, dat Willem Verhoef niet betrokken was gewest bij de waarzeggerij, die hij gepleegd had. Wel waren zij samen naar Utrecht en Rotterdam geweest, maar daar had ieder zijn eigen zaken gedaan. Ze aren ook samen teruggereisd, maar hadden over de waarzeggerij niet gesproken.
Deze verklaring verlichtte de aanklacht tegen Verhoef, maar men was niet tevreden.

De volgende dag reeds reden twee andere kerkenraadsleden naar Mariënwaard om ook Van Wijk te ondervragen. Op 28 december brachten zij verslag uit van hun bezoek.
Ze hadden Van Wijk thuis ondervraagd om te ween, wat deze van de zaak af wist. Was de aanklacht waar, of was ze niet waar?
Van Wijk had niet willen antwoorden, maar had beloofd zondag in Leerdam te komen om met zijn zwager te spreken.

De daarop volgende zondagmiddag werd Van Wijk ontboden. Deze was wel bij zijn zwager geweest, maar had de zitting van de kerkenraad niet meer afgewacht en was een half uur tevoren reeds vertrokken. Het was al donker geworden en wilde graag op tijd thuis zijn.
Wat nu? Men kon toch moeilijk Verhoef op een gerucht veroordelen. Daarop besloot men Verhoef nogmaals streng te ondervragen. Hij verklaarde echter, dat hij nooit een waarzegger bezocht had, noch in Utrecht, noch in Rotterdam of elders.
Daarop besloot men de zaak te laten rusten. Alleen P. IJzerman was het daar niet mee eens en liep boos uit de vergadering weg.

Maandag 29 december had IJzerman om een nieuwe vergadering gevraagd en die kwam diezelfde dag om half vijf bijeen. Men wilde het kwade gerucht zo spoedig mogelijk de wereld uit hebben.
Op deze vergadering kwam IJzerman met nieuwe feiten. Hij had gehoord, dat Verhoef het verhaal een dag of tien geleden bij het haardvuur van de zuster van Cornelis Schoonderwoerd, Geertrui, had gedaan.

Beiden werden nu ter verantwoording geroepen. Verhoef moest buiten staan en ze deelden toen aan de kerkenraad mee, dat Verhoef gezegd had, dat hij wel het een en ander wist en ook onlangs bij een waarzegger in Gorkum was geweest.
Verhoef hierop gehoord, ontkende alles ten sterkste. Intussen waren ook Van Acquoy en zijn vrouw ter vergadering ontboden.

Deze legden opnieuw een verklaring ten gunste van Verhoef af. Er was wel een gesprek geweest over de diefstal. Verhoef had toen gezegd, dat hij er wel iets van af wist, maar dat de dief geen inwoner van Leerdam was en deze daarom ook niet gemakkelijk kon worden vervolgd. Verder wilde hij niet gaan. Hij wenste geen verklikker te zijn en kon daarom geen namen noemen.

Verhoef vertelde echter wel, dat hij onder het drinken van een kop koffie bij een zekere vrouw in Gorinchem, waarbij ook Van Acquoy was geweest, van een andere vrouw een verhaal had gehoord over een waarzegster. Hij had deze kletspraat niet geloofd en er hartelijk om gelachen. Thuis gekomen had hij het verhaal aan Geertrui gedaan, maar niet zo, alsof hij zelf naar de waarzegster was geweest, zoals Geertrui het had doorverteld. Alles werd hoe langer hoe ingewikkelder. Wie sprak de waarheid? Men kon er niet uitkomen.

Een week later, op 1 januari 1733 is er na de middagdienst weer vergadering op verzoek van Cornelis Schoonderwoerd. Hij had nu zijn zwager Van Wijk meegebracht.
Gijsbert van Wijk verklaarde echter, dat hij familie was van Schoonderwoerd en ook van Verhoef en daarom niet wenste te getuigen. Hij wilde echter wel iets meedelen.
Er was onder het drinken van een glaasje geestrijk vocht wel het een en ander bepraat, maar hij gaf als zijn mening te kennen, dat het beter was, dat de partijen tot een overeenkomst zouden komen, dan dat deze zaak tot een proces zou leiden voor schout en schepenen. Hij lioet nogmaals duidelijk weten, dat hij er niets voor voelde een getuigenis af te leggen ten nadele van beide partijen. De predikant wilde wel een verzoening teweeg brengen, omdat het moeilijk zou zijn een juist oordeel uit te spreken.
De vergadering was over dit advies erg verdeeld. Een bewijs was wel moeilijk te leveren, maar voor het oog van de inwoners van Leerdam bleef toch iemand schuldig en dat was niet gewenst.
Na veel overleg werd besloten, dat Willem Verhoef zich slecht zou hebben uitgedrukt en Cornelis Schoonderwoerd ook mogelijk alles verkeerd verstaan had. Dan kon de predikant de aanklacht intrekken. Deze zou beide partijen erop wijzen, dat ze wat voorzichtiger moesten zijn met hun woorden en niet te veel moesten drinken. Er kwamen immers gemakkelijk praatjes in de wereld. Daarmee was de zaak gesust.

Uit dit verhaal bleek, dat zelfs een gerucht over het gaan naar een waarzegster, bij veel mensen de gedachte opriep, dat dit verkeerd was en dat men dan bij de duivel te biecht ging. Wie dat deed werd buiten de samenleving gesloten, ook al waren het praatjes, waar de lommerd geen geld op gaf.

R. v.d. Berg

Jaargang 1 nr. 5