Toen in 1596 de stad Leerdam de woning van Gerlicx aa Maria van Buren aanbood, opdat er een hoge ambtenaar in zou kunnen wonen, (gedacht werd aan de drossaard, die tot die tijd in Buren en IJsselstein woonde), zal niemand gedacht hebben, dat twee honderd jaren later het gebouw publiek verkocht zou worden wegens de hoge schulden, die de Nassau’s voor de stad hadden aangegaan.
In de laatste jaren van de 18e eeuw was er een hele strijd geweest over de vraag van het onderhoud van het gebouw. Moest de graaf van Leerdam als eigenaar, of de drossaard als bewoner, het grote onderhoud betalen?

Tot ongeveer 1700 had de rentmeester der Domeinen (dus de graaf) de verzorging van het gebouw op zich genomen. In later jaren, toen er veel minder drossaards waren, die er wilden wonen, had de stad het gebouw niet willen laten vervallen. Of had men gehoopt een wit voetje bij de drossaard te halen? Hij moest immers de burgemeesters en schepenen voordragen voor de benoeming.
In de Franse tijd woonde er alleen de secretaris van de stad in. Bij een decreet van Keizer Napoleon van 20 dec. 1811 werd bepaald, dat de schulden aangegaan onder goedkeuring van de Nassau’s, overal in ons land moesten worden afgelost door verkoop van de eigendommen. Dat waren vooral huizen, die weinig of niets opbrachten.
De verkoop van het drossaardshuis gebeurde door de onderprefect van het district Monden van de Maas in Gorinchem. In de verkoopakte was bepaald, dat secretaris E.L. Musquetier tot 1 mei 1812 er in mocht blijven wonen en tot die tijd had de koper geen recht op de huur. Wel moest deze de belasting (de verponding) van 25 gulden voor zijn rekening nemen. De koper moest ook de schutting tussen het huis en het erf ten oosten van het gebouw, waar Gerard Tukker in woonde, voor zijn rekening vernieuwen en onderhouden.
Op 12 febr. 1812 werd het drossaardshuis ingezet op 2400 gulden of 5040 francs. Een week later vind de verkoop plaats.
Nu gold in deze streek altijd nog de gewoonte een publieke verkoop van onroerend goed te doen plaatsvinden met brandende kaarsen. Dus niet bij opbod en afslag, zoals wij dat kennen. De notaris stak een kort kaarsje aan en zolang dat brandde, kon iedereen het bod verhogen. Ging de kaars uit en kwam er bij een volgende kaars geen hoger bod, dan was de laatste bieder de koper.
Bij de eerste kaars waren er weinig bieders. Cornelis de Jong (een buurman) en Klaas van der Leede (een rijke boer) boden om beurten 20 francs en in totaal 80 francs.
Bij de tweede kaars bood Klaas van der Leede weer 20 francs. Nu bleek er een derde gegadigde te zijn: Nicolaas van Gent. Maar ook nu steeg de inzet met slechts 80 francs. Nog is men niet uitgeboden, want er breekt een strijd los tussen deze drie personen.
We kunnen begrijpen, dat door het telkens verhogen van de inzet er een zekere spanning ontstond in de zaal. Het gaat nu niet meer met 20 francs, maar met 100 francs omhoog.
Bij de zesde kaars horen we de stem van Nicolaas van Gent niet meer, maar mengt zich een zekere ds. Spijkers in de strijd. De inzet wordt telkens met 200 frs verhoogd. Als dan de rentmeester Th. Bijmhold zich als gegadigde aanmeldt, gaat men in de zaal eens goed recht zitten.
Bij de volgende kaars meent G. van Voorthijsen zijn kans te moeten pakken en biedt ineens 450 frs. Meer. Maar Klaas van der Leede geeft de strijd niet op. Er wordt zelfs een tiende kaars aangestoken. Bijmhold biedt 100 frs. meer. Klaas van der Leede 250 frs. en G. van Voorthuijsen op het laatste ogenblik nog 50 frs. meer.
De elfde kaars wordt aangestoken en nu blijkt er geen bieder meer te zijn. Gerrit van Voorthuijsen, een rentenier, die vroeger grutter is geweest, blijkt koper voor 9600 frs. of ongeveer 4700 gulden. Dus bijna het dubbele van de inzet.
En zo gaat het grote pand met een behoorlijke lengte langs de Kerkstraat en een grote diepte tot aan de Nieuwstraat, in particuliere handen over.

R. v.d. Berg

Jaargang 3 nr. 1