En dus ook in Leerdam

Inleiding
Normaliter wordt in ons land om de tien jaar een volkstelling gehouden. Het gaat daarbij om veel meer dan een eenvoudige telling van het aantal inwoners. Er moet een uitvoerige vragenlijst worden ingevuld, waarin vragen zijn opgenomen van zeer persoonlijke aard. De laatste keer, dat een telling heeft plaatsgevonden was in het jaar 1971. Hoewel er een wettelijke verplichting bestaat tot deelname aan de telling, hebben toenmaals enkele honderdduizenden die verplichting aan hun laars gelapt en de tellijsten niet ingevuld. Sindsdien is het verzet, tegen wat men aanduidt als een aantasting van de privacy van de burgers, zo sterk toegenomen, o.a. door de vrees voor misbruik van de in computers opgenomen strikt persoonlijke gegevens, dat de Tweede Kamer heeft besloten de volkstelling, die in 1981 had moeten plaatsvinden, uit te stellen tot de jaren 1982/86.

De volkstelling, die in 1981 gehouden had moeten worden, zou de veertiende telling zijn geweest, sinds honderd vijftig jaar geleden de eerste telling heeft plaatsgevonden. Op 5 september 1829 beval Z.M. Koning Willem I het houden van een algemene volkstelling. Dat was iets heel bijzonders voor die tijd en de Staatsraad Van der Duyn, belast met de uitvoering van dit besluit in Zuid-Holland, schrijft dan ook aan “de burgemeesteren en wethouders der steden en assessoren der gemeenten ten plattelande”, “dat Ik verwacht, dat de Plaatselijke Besturen, het gewigt van dien maatregel bezeffende, niet in gebreke zullen blijven, om alle vooroordelen tegen te werken en te trachten te overwinnen, welke bij de geringere volksklasse hieromtrent nog bestaan mogten, en welke tot onjuiste en gebrekkige opgaven of tot onwil bij de invulling der biljetten kunnen aanleiding geven”.
Men ziet, er is niets nieuws onder de zon.

In artikel 1 van de voorschriften “nopens de algemeene volkstelling in het Koninkrijk der Nederlanden” wordt gesteld: “De telling of omschrijving der ingezetenen binnen het Rijk woonagtig, heeft hoofdzakelijk ten doel, om op elke plaats uitvoerige volksregisters te doen aanleggen, betrekkelijk de bevolking, welker kennis, in het belang van de Staat, nuttig en noodzakelijk is bevonden”.
In de daarop volgende 12 artikelen wordt nader uitgewerkt, wie, wat en op weke wijze moet worden ingevuld op de telformulieren.
Van de aanleg van uitvoerige volksregisters is, alle goede bedoelingen ten spijt, toen niet zoveel terechtgekomen. Het zou tot 1849 duren, eer er een enigermate betrouwbaar een volledig bevolkingsregister kon worden opgebouwd.

De eerste volkstelling van 1829/30
Van de eerste volkstelling in Leerdam is in het gemeentelijk archief een kopie aanwezig. Helaas echter zeer onvolledig, zowel ten aanzien van de antwoorden op de gevraagde gegevens, als door het ontbreken van een deel van de telgegevens, dat een deel van de bevolking, dat buiten de wallen woonde, o.a. Tiendweg, Koenderse weg, Klein Oosterwijk, Recht van Ter Leede, omvatte. De twee aanwezige boekwerken bevatten in totaal 1944 namen, terwijl er volgens onderstaande opstelling, ook afkomstig uit het gemeentearchief, in totaal 2387 personen in Leerdam woonachtig waren.

Omschrijving Mannen Vrouwen Totaal

Ongehuwd 793 710 1503
Gehuwd 371 380 751
Weduwen/weduwnaars 41 92 133
—— —— ——
1205 1182 2387

Aantal woningen: 428
Aantal huisgezinnen: 469

Hoewel de beschikbare gegevens dus niet volledig zijn, loont het toch wel de moeite er nader op in te gaan. We maken daarbij tevens gebruik van materiaal uit andere gemeentelijke bronnen en uit het notarieel archief van notaris Hondius.

Het Gemeentebestuur
In 1830 telde de Raad nog maar acht leden, tegen 17 leden thans (1982). De samenstelling van het gemeentebestuur was als volgt:
Burgemeester: Theodorus Bijmolt

Assessoren: Jan Hendrik Knijff, 67 jaar
(wethouders) Antonie Maurits Drooglever, 57 jaar

Raadsleden: Victor Karel Klepper, 60 jaar
Adrianus Casparus van Harsvelt, 48 jaar
Laurens de Groot, 54 jaar
Evert Hendrik Middelkoop, 44 jaar
Cornelis Gerardus Grijns, 48 jaar
Pieter Hoolboom, 33 jaar

Secretaris: Engelbert Lodewijk Musqetier, 57 jaar

Burgemeester Bijmolt was afkomstig uit Den Haag, evenals zijn vrouw Antje Indewey. Opvallend is, dat hun leeftijden niet zijn ingevuld op het formulier, in tegenstelling met die van de overige stadsbestuurders. Het gezin had vijf kinderen en woonde achtereenvolgens in de Nieuwstraat en in de Kerkstraat, huisnummer 341. De heer Bijmolt vervulde naast zijn burgemeestersambt de functie van rentmeester der kerkelijke goederen.

Jan Hendrik Knijff, de nestor van de Raad, was in zij functie van assessor tevens adjunct-maire, d.w.z. loco-burgemeester. Daarnaast was hij werkzaam als Hoogdijkheemraad en als ontvanger van het Gemeeneland. Hij was gehuwd met Johanna Suzanna Catharina Beekhuizen. Het echtpaar kreeg acht kinderen, waarvan drie voor een militaire loopbaan kozen, een vierde apotheker werd en een vijfde zoon werd afgekeurd voor de militaire dienst met vermelding: scropuleus. Hij werd grutter. Het gezin Knijff woonde in de Kerkstraat.

Antonie Maurits Drooglever was gehuwd met Elisabeth Maria Spiegel, afkomstig uit Vianen. Hij was Hoogdijkheemraad, koopman en heeft ook de functie van gemeente-ontvanger vervuld. Hij was geparenteerd aan de familie De Bie, waaraan hij waarschijnlijk zijn benoeming tot regent van Het Hofje van Mevr. Van Aerden heeft te danken gehad. Het echtpaar had drie kinderen en voedde daarbij nog drie pleegkinderen op. Het gezin was achtereenvolgens gevestigd aan de Lingedijk, Kerkstraat en tenslotte op de Hoogstraat, huisnummer 128.

Victor Karel Klepper was chirurgijn en apotheker van beroep. Hij werd in 1770 te Schauwburg (Nassau Diets) geboren. Hij was gehuwd met Alida Hey. Het echtpaar had geen kinderen en woonde aan de westzijde van de Kerkstraat.

Adrianus Casparus van Harsvelt was werkzaam als procureur voor de rechtbank van de eerste aanleg te Gorinchem. Hij was gehuwd met Maria den Hertog, afkomstig uit Everdingen. Zij overleed op de jeugdige leeftijd van 32 jaar. Het gezin woonde op het adres Nieuwstraat 197.

Laurens de Groot voorzag in zijn onderhoud als wijnkoper. Hij vestigde zich in 1811 in Leerdam en was afkomstig uit Heukelum. Zijn vrouw, Anne Catharina Koets, werd in Zundert geboren. De Groot woonde in de Kerkstraat.

Evert Hendrik Middelkoop was koopman en aannemer van beroep. Hij was gehuwd met Anna Muurman, winkelierse, weduwe van Willem van Arkel. Het paar woonde aan de oostzijde van de Kerkstraat.

Cornelis Gerardus Grijns was de zoon van een rentenier en hij trouwde ook met een renteniersdochter Johanna Elizabeth Drooglever. Als zijn beroep wordt glasfabrikant vermeld. Hij woonde op de Hoogstraat en verhuisde later naar de Breestraat 81 (Markt).

Pieter Hoolboom, afkomstig uit Asperen, was een zoon van ds. Joannes Hoolboom en was getrouwd met een predikantsdochter, Sara van der Kloes, uit Dalem. Zij overleed al op 31 jarige leeftijd. Hoolboom is werkzaam geweest als griffier bij het Vredesgerecht te Vianen van welke plaats hij zich in 1825 in Leerdam vestigde aan de Vlietskant. Hij werd burgemeester van Heikoop, een functie, die klaarblijkelijk verenigbaar was met het raadslidmaatschap van Leerdam.

Engelbert Lodewijk Musquetier is in 1773 te Klundert geboren. Hij trouwde op 27-jarige leeftijd met een Leerdams meisje, Adriana Isabella Boon. Hij heft verschillende functies vervuld, alvorens hij gemeentesecretaris werd: procureur bij het tribunaal van de eerste aanleg, ontvanger der direkte belastingen. Het echtpaar was rijk gezegend met kinderen: 12 en het woonde aan de Hoogstraat.

Naast hun maatschappelijke functies hebben meerdere leden van het stadsbestuur de Hervormde Kerk gediend als diaken, ouderling en rentmeester.
De voorgaande beschrijvingen zullen duidelijk gemaakt hebben, dat het stadsbestuur een gezelschap van notabelen was, uitsluitend afkomstig uit de betere standen. De gewone, eenvoudige werkman zoekt men er tevergeefs in.

Het geloofsleven
De bevolking behoorde overwegend tot de Ned. Hervormde Kerk.
Ned. Hervormde Kerk 2150 personen
Luthers en overige protestanten 156 personen
Rooms Katholieken 37 personen
Joden 44 personen
——————-
2387 personen

Van de joodse bevolking is thans (1982) niemand meer over.

Bevolkingsgroei tussen 1830 en 1982
Per 1 januari 1982 telde Leerdam 16.217 inwoners. Ten opzichte van het aantal inwoners van 1830 houdt dit een groeifactor in van 6,79. Voor geheel Nederland is de groeifactor in ditzelfde tijdsbestek berekend op 5,36. Leerdam is dus wat sterker gegroeid dan Nederland als geheel gezien.

Mannenoverschot
In 1830 was er in de groep ongehuwden een mannenoverschot van 10%. Thans (1982) bedraagt dit overschot nog slechts 0,9%. Anders gezegd, er was in 1830 lang niet voor ieder deksel een potje beschikbaar in Leerdam, al was er voor mannen nog een mogelijkheid om een vrouw te vinden onder de 92 weduwen, die in de stad woonachtig waren.

Over weduwen en weduwnaars gesproken
Van de totale bevolking in het jaar 1830 had 5,6% de status van weduwe/weduwnaar. Ook toenmaals waren er heel wat meer weduwen (92) dan weduwnaars (41) en bestond dus reeds de situatie, dat vrouwen als regel ouder worden dan mannen.
Van de 51 weduwen, die in de binnenstad woonden, is bekend, dat een deel van hen in haar onderhoud voorzag als naaister, slaapsteehoudster, uitdraagster, tapperse, zadelmakerse, groentenverkoopster, schoolmatres en winkelierster. Van bijna de helft van het aantal weduwen wordt vermeld: zonder beroep. In zoverre ze niet bemiddeld waren – en dat waren er maar enkelen – , of door de kinderen werden onderhouden – en dat was meer uitzondering dan regel – , zullen ze aangewezen geweest zijn op de diaconie en de stadsbedeling. Opvallend is voorts, hoe vaak de vrouwen op jonge leeftijd al weduwe werden. Eén derde van alle weduwen, die binnen de wallen woonden, was dit al vóór haar vijftigste levensjaar. Onder de boerenstand kwam het evenwel nog al eens voor, dat een boerin, weduwe geworden zijnde, met de soms behoorlijk wat jongere knecht trouwde. Het motief was, dat het boerenbedrijf in stand gehouden moest worden.

Samenwonen en woondichtheid
In de 428 woningen, die Leerdam telde in 1830 waren 469 huisgezinnen gevestigd. In 10% van het aantal woningen leefden dus twee gezinnen onder één dak. Woningnood? Armoede? Introuwen van boerenzoons? Het zal alle drie tot de oorzaken gerekend moeten worden.
In 1830 was de gemiddelde woondichtheid per woning 5,6 personen. Thans (1982) zijn er in Leerdam 5265 woningen, waarin 16.217 personen een onderdak vinden, overeenkomend met een factor 3,08. Een fikse daling, die door de aanwezigheid van twee bejaardencentra nog gedeflatteerd overkomt.

Gezinsgrootte en kindertal
De gezinsgrootte laat zich moeilijk exact berekenen door de onvolledigheid van het beschikbare cijfermateriaal. Uit dit materiaal valt te concluderen, dat binnen de wallen de gemiddelde gezinsgrootte, inclusief inwonende personen als dienstmeid/knecht 4,4 personen bedroeg. Buiten de wallen, voor zover daarvan cijfers aanwezig waren, is de gezinsgrootte wat groter, namelijk 5,6 persoon. Een verklaring hiervan kan zijn, dat de boeren veelal een inwonende dienstmeid of knecht hadden.
Ook in het kindertal per gezin is een duidelijk verschil te zien: binnen de wallen gemiddeld 1,8 thuiswonend kind per gezin, buiten de wallen 3,1 kind. En ook dit is verklaarbaar. Hoe meer kinderen op de boerderij, hoe meer gratis beschikbare werkkracht. Maar ook de betere levensomstandigheden, denk o.a. slechts aan de voeding, zullen onder de boerenstand beter zijn geweest dan onder een groot deel van de stadsbevolking en daardoor betere levenskansen hebben geschapen.
Tenslotte woonden in de binnenstad een groot aantal weduwen en renteniers, die in de meeste gevallen geen inwonende kinderen meer hadden en daardoor het gemiddelde van het kindertal per gezin drukten.

Toch was het aantal kinderen, dat werd geboren, veel groter. De kindersterfte was in die jaren nog ontstellend hoog. De overlijdensregisters staan vol met vermeldingen van kinderen, die levenloos geboren of slechts enkele dagen of weken oud werden. In het boek “Paardenkracht en Mensenmacht” van prof.dr. I. J. Brugmans wordt verhaald van een Amsterdamse arbeider, die 19 jaar getrouwd was, 17 kinderen kreeg, waarvan er slechts twee in leven zijn gebleven. Ook het veel voorkomende euvel van ongehuwde moeders en gedwongen huwelijken op zeer jonge leeftijd onder het gewone werkvolk, beïnvloedde de hoge kindersterfte, ten gevolge van de zeer vaak minder goede fysieke toestand van de jeugdige moeders en het geringe gezinsinkomen. De lage levensstandaard, slechte huisvesting, onvoldoende verwarming, onjuiste voeding, onvoldoende hygiëne, beperkte kennis van de doktoren, dit alles werkte samen om de kindersterfte enorm hoog te doen zijn.
Een tweede, aanvullende verklaring voor de beperkte gezinsgrootte kan nog zijn gelegen in het feit, dat men dikwijls pas op latere leeftijd in het huwelijk trad, zo rond het dertigste levensjaar.

Middelen van bestaan
De bevolking vond haar bestaan in ambacht, landbouw en veeteelt, handel, kleine nijverheid en op de glasfabrieken. Er bestond een verhoudingsgewijs grote boerenstand. In de kleine nijverheid als leerlooierij, bierbrouwerij, weverij, was een aantal mensen werkzaam en behalve in beroepen, die door de eeuwen heen blijven bestaan, zoals timmerman, metselaar, schilder, schoenmaker, bakker, slager, enz. verdiende een deel van de bevolking haar brood in beroepen, die thans geheel of nagenoeg geheel zijn verdwenen in Leerdam: kuiper, wever, wagenmaker, hoedenmaker, touwslager, stoelenmatter, mandenmaker, koperslager, visser, scheepstimmerman, klompenmaker, zaagmolenaar, kaarsenmaker, watermolenaar en korenmolenaar. Weer anderen waren werkzaam als barbier, kastelein, naaister, voerman, zakkendrager, bankhouder, dienstmeid, beurtschipper, kleermaker, dokter, predikant, ambtenaar in gemeentelijke dienst.
De twee glasfabrieken tenslotte konden aan een geleidelijk groter wordend aantal arbeiders een sober bestaan bieden.
In de dertiger jaren van die eeuw, was er nog geen sprake van een min of meer geprofileerde arbeidersbeweging. Als werkman stond men volkomen alleen, behoorde tot de armen van de stad. Kinderarbeid, om het gezinsinkomen enigszins aan te vullen, was de gewoonste zaak van de wereld. Sociale voorzieningen waren een onbekend begrip. Had men geen werk, dan was men aangewezen op de liefdadigheid of moest men gaan bedelen of zelfs nog erger.
Renteniers kende Leerdam ook toen al. Van de dertien personen, die dit onder de vraag naar hun beroep ingevuld hadden, woonden er liefst negen in de Kerkstraat. De burgemeester en niet minder dan vijf van de acht raadsleden hadden in deze straat hun domicilie. Hier stond de stadsherberg, waarin Daniël Putters de kastelein was. Toch was in die jaren de Hoogstraat nog de belangrijkste straat. Een derde deel van de bevolking binnen de wallen woonde er, waaronder niet minder dan 24 weduwen, die hoofdzakelijk in de toen nog bestaande Gasthuissteeg gehuisvest waren. De Hoogstraat telde veel winkels en voorts hadden de in betere doen zijnde ambachtslieden en een deel van de gegoede stand er hun woonstee.
In de Nieuwstraat stond het “gemeene” schoolhuis, nu in gebruik als bioscoop. Aan de oostelijke zijde was de Joodse synagoge. Ook in deze straat woonden wel de beter gesitueerden, evenals in de Fonteinstraat en aan de Vlietskant, waar overigens ook enige boeren hun bedrijf hadden. In de Bergstraat, op de Noordwal en op de Zuidwal en Oostwal woonde hoofdzakelijk de kleine man, de arbeiders en de dagloners. Winkels vond man in die straten niet, wel boerderijen.

Geslachtsnamen
Bladert men de gegevens van de volkstelling door, dab valt een aantal familienamen op,die men heden ten dage nog in de stad aantreft. In de Fonteinstraat woonde Jan Kruis, koopman in zoute vis. Ouderen onder ons zullen zich ongetwijfeld nog een hoog bejaarde “vrouw Kruis” herinneren, altijd getooid met het karakteristieke kanten mutsje, die in het winkeltje woonde – waarschijnlijk nog haar ouderlijk huis – dat op de plaats stond, waar thans het sigarenmagazijn Veen is gevestigd en die ook zoute vis en mosterd verkocht.
Jan van Thiel, verfmaker, die niet minder dan veertien kinderen kreeg, waarvan er vijf de naam Ida en drie de naam Jan Lodewijk hebben gedragen, aldus onbewust de grote kindersterfte in die jaren illustrerend. Immers, stierf een kind, dan kreeg een volgend kind van hetzelfde geslacht de naam van het overleden kind. Weer een andere Jan van Thiel lapte schoenen. Hij woonde in de Kerkstraat en was gehuwd met Geertrui Pelgrim. Een derde van Thiel, Jakob, eveneens in de Kerkstraat woonachtig, voorzag in zijn onderhoud als kleermaker.
De familienaam Sprong komt in 1830 talloze malen voor met diverse voornamen: Jan, Evert, Huibert, Judith, Frederik, Gerrit, Gijsbert, Margarita, Adriana, Cornelia, Teunis en Willem. Onder hen treft men boerenknechten en stoelenmatters aan.
Een veel voorkomende naam is Van den Berg, met voornamen als: Arie, Bart, Alewijn, Adrianus, Anthonie, Cornelis, Frans, Gerrit, Hermanus, Pel en Thomas. Zij voorzagen in hun onderhoud als kuiper, bouwman en stoelenmatter
Jan van Leer, in de Nieuwstraat woonachtig, schoor zijn klanten een half jaar voor één gulden. Hij zal het zout in de pap niet hebben kunnen verdienen, want in 1830 staat hij te boek als metselaarsknecht.
Joost Verdugt, een telg uit ook al weer een grote familie, met voornamen als Huibert, Walig, Jan, Govert, Gerrit, Adrianus, Barbera, woonde in de Fonteinstraat en oefende het beroep van kleermaker uit.
In de Kerkstraat woonde ook Hendrik de Weerd. Hij ging door het leven als koekkramer. Zijn vrouw, Maria Lansel, dreef een winkel.
Cornelis Kool was bakker, Gijbert van Munster en Abraham de With voorzagen in hun onderhoud als mr. metselaar en mr. timmerman. Abraham IJzerman had in de Nieuwstraat een smederij.
Tot zover een aantal oude familienamen. De reeks zou zonder moeite kunnen worden uitgebreid met ook thans nog voorkomende familienamen. Een aantal toenmaals bekende geslachten is uitgestorven of heeft Leerdam verlaten. De namen Dentro, Rentmeester, Putters, Hoevens, Drooglever, Repmans, Lobbregt, Bijmolt, Grijns, treft men bij mijn weten thans niet meer aan in onze gemeente.
Een in mijn ogen betreurenswaardig medeverschijnsel is, dat zoveel oude voornamern, die eeuwenlang van geslacht op geslacht zijn doorgegeven, thans verdwijnen. Men geeft tegenwoordig zijn kinderen geen namen meer als Rutter, Maaike, Dieuwertje, Krijn, Metje, Grietje, Fijgje, Areke, Alewijn, Trijntje. Ach nee, dat is toch ouderwets. Patrick, Joyce, Monique, Balder, Ingeborg, Karin, Brigitte, Yvonna, Angelique en meer van die van film- en TV-sterren afgekeken namen moet het zijn. Jammer!

Besluit
Na lezing van het voorgaande zal bij de lezer hopelijk de mening post hebben gevat, dat volkstellingen belangrijke bronnen vormen, om de kennis van de geschiedenis van dorp, stad en land te vergoten en voor het nageslacht vast te leggen. Het zou dan ook te betreuren zijn, als er in de toekomst geen volkstellingen meer zouden plaatsvinden. Volledig onderschrijvend, dat misbruik of een verkeerd gebruik van de verzamelde gegevens zou kunnen worden gemaakt, zou m.i. gestreefd moeten worden naar het scheppen van zodanige voorwaarden, door een strakke wetgeving, dat de burger weer het vertrouwen wordt gegeven, dat een onjuist gebruik van de gegevens onmogelijk is en zijn privacy onder alle omstandigheden blijft gewaarborgd.

K. van Baren

Jaargang 2 nr.4 en 5